ECLI:NL:RBDHA:2024:4176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL23.37059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.E.J.M. Bartels, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die op 17 juli 2022 is ingediend. Eiseres heeft geklaagd dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 9 september 2022 Italië heeft verzocht om eiseres over te nemen op basis van de Dublinverordening, en dat dit verzoek op 10 november 2022 door de Italiaanse autoriteiten is geaccepteerd.

De rechtbank heeft overwogen dat, volgens de Vreemdelingenwet, verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beslissing moet nemen. Echter, de rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 april 2023 heeft geoordeeld dat Italië niet langer kan worden beschouwd als een veilig land voor overdracht van asielzoekers. Dit betekent dat verweerder verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.

Eiseres heeft verweerder op 24 oktober 2023 in gebreke gesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de termijn voor het nemen van een beslissing nog niet was verstreken. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank heeft daarom het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar gemaakt op 18 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37059
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw in beginsel binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat, indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiseres heeft op 17 juli 2022 haar asielaanvraag ingediend. Op 9 september 2022 heeft verweerder Italië verzocht eiseres op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek (fictief) geaccepteerd op 10 november 2022.
6. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 26 april 2023 heeft bepaald dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.3 De ABRvS heeft ook geoordeeld dat, alhoewel de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn overdrachten als bedoeld in de Dublinverordening op enig moment te hervatten, het op dit moment nog niet mogelijk is vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat.
7. Vanaf het moment dat het voor verweerder duidelijk was of had moeten zijn dat een overdracht aan Italië in geval van eiseres niet mogelijk was, is verweerder verantwoordelijk geworden voor de behandeling van haar asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat dit voor verweerder in ieder geval duidelijk was na de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2023. Dat betekent dat verweerder in beginsel uiterlijk op 26 oktober 2023 op de aanvraag had moeten beslissen.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder op 24 oktober 2023 in gebreke heeft gesteld. De termijn om te beslissen op haar aanvraag was echter nog niet verstreken toen zij de ingebrekestelling indiende bij verweerder. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
9. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
3 ECLI:NL:RVS:2023:1654, r.o. 4.3.3.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.