ECLI:NL:RBDHA:2024:4137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL24.1794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling met onbekende bestemming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 maart 2024, wordt het beroep van eiser, een vreemdeling van Turkse nationaliteit, tegen het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod beoordeeld. Eiser had op 30 oktober 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze aanvraag werd op 11 januari 2024 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de algemene procedure buiten behandeling gesteld. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank moest zich afvragen of eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien hij op 15 november 2023 met onbekende bestemming was vertrokken.

De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij zocht. De gemachtigde van eiser kon niet onderbouwen dat er nog procesbelang was, aangezien er al geruime tijd geen contact was geweest met eiser. De rechtbank concludeert dat het ontbreken van procesbelang zich uitstrekt tot zowel het terugkeerbesluit als het inreisverbod, en dat eiser geen rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, wat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 12 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1794
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M. Terpstra),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981. Hij heeft op 30 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 11 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure buiten behandeling gesteld. Daarnaast is met dit besluit een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
2. Uit vaste rechtspraak1 volgt dat, als de vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van dient te worden uitgegaan dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijsstelt op deze bescherming. Dit houdt in dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
3. Verweerder heeft de rechtbank met de brief van 25 januari 2024 geïnformeerd dat eiser volgens een melding van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (het COA) op 15 november 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Naar aanleiding van dit bericht heeft de rechtbank op 25 januari 2024 de gemachtigde van eiser schriftelijk verzocht om informatie te verstrekken over het verblijf van eiser en het contact met eiser en daarbij gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)1 van 30 oktober 2023. De gemachtigde van eiser heeft hier op 29 januari 2024 op gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat voormelde uitspraak van de ABRvS niet ziet op de ontvankelijkheid van het beroep van eiser omdat eisers gronden van beroep zien op het terugkeerbesluit en inreisverbod.
4. De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde van eiser niet heeft onderbouwd dat eiser nog procesbelang heeft. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen. Uit de zienswijze van 19 december 2023 volgt dat de gemachtigde van eiser geen contact met eiser heeft gekregen. Uit het beroepschrift van 23 januari 2024 en uit het bericht van de gemachtigde van 29 januari 2024 volgt niet dat de gemachtigde van eiser inmiddels contact heeft met eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd verklaard dat zij niet weet waar eiser is en dat zij al langer dan vier maanden geen contact met eiser heeft.
5. Het standpunt van de gemachtigde van eiser dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de buiten behandelingstelling van zijn asielaanvraag, maar wel nog bij het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod volgt de rechtbank niet. De rechtbank wijst daartoe naar de uitspraak van de ABRvS van 16 september 2021.2 Uit deze uitspraak volgt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, ook voor de vraag of sprake is van een procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep gericht tegen het inreisverbod van belang is dat de vreemdeling zijn gemachtigde gedurende de gehele procedure op de hoogte houdt van zijn verblijfsplaats en met hem steeds contact onderhoudt over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dat kader moeten worden gemaakt.
5.1.
Terzake het standpunt van de gemachtigde dat eiser procesbelang heeft bij het opgelegde terugkeerbesluit overweegt de rechtbank het volgende. Als de asielaanvraag van een vreemdeling als eiser buiten behandeling wordt gesteld op grond van artikel 28, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), dan heeft hij in beginsel niet langer rechtmatig verblijf in Nederland. Uit de artikelen 45, eerste lid, 61, eerste lid, en 62 van de Vw 2000 volgt dan dwingend dat aan de vreemdeling een terugkeerbesluit wordt opgelegd. Uit paragraaf A3/3.5 van de Vreemdelingencirculaire volgt, onder verwijzing naar artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000, dat in dat geval beoordeeld wordt of de vertrektermijn wordt verkort of een vertrektermijn wordt onthouden. Uit artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 volgt dat, als de vreemdeling op grond van het terugkeerbesluit Nederland onmiddellijk moet verlaten, ook een inreisverbod wordt opgelegd. Ook dit is dwingend geformuleerd. Deze verplichting om een terugkeerbesluit en, in ieder geval als sprake is van een vertrektermijn van 0 dagen, een inreisverbod op te leggen is ook neergelegd in de Terugkeerrichtlijn. Hieruit volgt dat, als een vreemdeling als eiser vertrekt voordat een besluit op zijn asielaanvraag is genomen, hij geacht moet worden te begrijpen dat zijn asielaanvraag buiten behandeling wordt gesteld,
2 Zie: de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2090.
dat hij dan niet langer rechtmatig verblijf in Nederland heeft, dat hem daarom een terugkeerbesluit moet worden opgelegd en dat, juist omdat zijn aanvraag buiten behandeling is gesteld, die vertrektermijn kan (en veelal zal) worden teruggebracht tot 0 dagen, in welk geval ook een inreisverbod zal worden opgelegd. De buiten behandeling gestelde asielaanvraag is dan ook zo verweven met het terugkeerbesluit en het terugkeerbesluit op zijn beurt weer met het inreisverbod, dat geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat het ontbreken van procesbelang bij de beoordeling in rechte van de asielaanvraag zich uitstrekt tot het terugkeerbesluit en het inreisverbod.3

Conclusie

6. Eiser heeft geen rechtens te beschermen belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit waarin hem tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod is opgelegd. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt.
6.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier.
3 Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 30 december 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6434.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.