In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Turkse nationaliteit houder, had eerder een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair in Nederland, geldig van 21 december 2017 tot 21 december 2022. Na zijn vertrek uit Nederland heeft hij in 2023 een visum kort verblijf aangevraagd bij de Nederlandse ambassade in Ankara, welke aanvraag op 22 juni 2023 werd afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, geregistreerd onder nummer NL23.28271. Het bezwaar werd op 27 oktober 2023 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld, geregistreerd onder nummer NL23.34619.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 29 februari 2024 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank overweegt dat eiser geen bezwaargronden heeft ingediend, waardoor hij niet is gehoord in bezwaar en zijn bezwaar kennelijk ongegrond is verklaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij een hersteltermijn had moeten krijgen om zijn bezwaargronden in te dienen, maar de rechtbank oordeelt dat deze termijn hem al was geboden in een eerdere brief van 19 september 2023. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft gekozen om het bezwaar inhoudelijk te beoordelen, ondanks het ontbreken van bezwaargronden.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier, en is openbaar gemaakt op 29 februari 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.