ECLI:NL:RBDHA:2024:4114
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij zijn broer, referent. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 april 2021, en het bezwaar hiertegen werd op 15 april 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld, waarna de staatssecretaris het besluit introk en een nieuw besluit op bezwaar op 15 mei 2023 nam, waarin de afwijzing werd gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2023 behandeld, waarbij de referent, de vader van eiser, en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan tussen eiser en zijn minderjarige zusjes. Eiser heeft vijf jaar in Eritrea in de gevangenis gezeten en is daarna gedwongen tot dienstplicht, wat de banden niet heeft verbroken. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen, terwijl de aanvragen van zijn ouders en zusjes wel zijn ingewilligd. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het besluit. De staatssecretaris moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen, waarbij de rechtbank de staatssecretaris opdraagt het griffierecht en proceskosten aan eiser te vergoeden.