Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser], eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W.A.E.M. Amesz, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 14 februari 2024 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet ter zitting is verschenen, maar zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris was eveneens vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waaronder het ontbreken van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en de duur van de ophouding. De rechtbank concludeert dat de ophouding niet langer heeft geduurd dan de wettelijk toegestane zes uur en dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft ook overwogen dat er zicht op uitzetting naar Marokko is, ondanks de eerdere ervaringen van de eiser met de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, en is openbaar gemaakt op 29 februari 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.