ECLI:NL:RBDHA:2024:4045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
C/09/653525 / FA RK 23-6572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in verband met gewijzigde omstandigheden en draagkracht van ouders

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 22 maart 2024, is de wijziging van de kinderalimentatie aan de orde. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.D. van Damme, heeft verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie voor zijn kinderen, [kind 1] en [kind 2], op basis van gewijzigde omstandigheden. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Tijsterman, heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader een kinderalimentatie van € 207,- per kind per maand moet betalen, maar dat zijn draagkracht onvoldoende is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de draagkracht van beide ouders berekend. De vader heeft een draagkracht van € 458,- per maand, terwijl de moeder een draagkracht van € 198,- per maand heeft. De rechtbank heeft besloten dat de vader met ingang van 8 september 2023 een bijdrage van € 195,- per maand aan [kind 1] moet betalen en met ingang van 1 november 2023 een bijdrage van € 263,- per maand aan [kind 2]. De rechtbank heeft de alimentatieverplichtingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie moet worden betaald, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing is in het openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaaknummer: C/09/653525 / FA RK 23-6572
C/09/660064 / FA RK 24-397
Kinderalimentatie
Beschikking van 22 maart 2024
in de zaak van:
[de vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.D. van Damme,
t e g e n
[de moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C. Tijsterman,
e n
[kind 1],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [kind 1]
advocaat mr. M.C. Tijsterman.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vader jegens de moeder met producties A tot en met L, binnengekomen op 8 september 2023;
het verzoekschrift van de vader jegens [kind 1] met producties A tot en met K;
he bericht namens de vader van 18 september 2023 met producties M en N;
het verweerschrift van de moeder met producties 1 en 2;
het verweerschrift van [kind 1] met producties 1 tot en met 11;
het bericht namens de vader van 23 februari 2024 met producties O tot en met U, en
het bericht namens de moeder van 26 februari 2024 met producties 3 en 4.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 5 maart 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
de moeder en [kind 1] , bijgestaan door hun advocaat.
1.4.
De rechtbank heeft aan [kind 2] , de dochter van de vader en de moeder, gevraagd wat zij van het verzoek vindt. Zij heeft dat op 20 februari 2024 per e-mail laten weten.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [kind 1], geboren op [geboortedag 1] 2005 in [geboorteplaats] , en
  • [kind 2], geboren op [geboortedag 2] 2007 in [geboorteplaats] .
2.2.
[kind 2] staat ingeschreven op het adres van de moeder. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over haar.
2.3.
Eerder heeft de rechtbank Haarlem op 15 februari 20211 beslist dat de vader een kinderalimentatie van € 207,- per kind per maand aan de moeder moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] .
2.4.
Deze kinderalimentatie is door de rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2015 gewijzigd. De rechtbank heeft beslist dat de vader met ingang van 20 juni 2014 een kinderalimentatie van € 45,- per kind per maand moet betalen aan de moeder.
2.5.
Later heeft de rechtbank Den Haag (nogmaals) de kinderalimentatie gewijzigd en beslist dat de vader met ingang van de datum van de beschikking (1 oktober 2020) een kinderalimentatie van € 214,- per kind per maand aan de moeder moet betalen.
Wat ligt voor?
2.6.
De vader wil dat de kinderalimentatie voor [kind 2] met ingang van 24 augustus 2023 wordt gewijzigd in € 96,- per maand. Verder wil de vader dat de kinderalimentatie voor [kind 1] met ingang van 24 augustus 2023 op nihil wordt gesteld en [kind 1] hetgeen zij te veel heeft ontvangen per voorgenoemde datum terug moet betalen aan de vader. Volgens de vader zijn de omstandigheden gewijzigd, want de moeder genereert een hoger inkomen. Daarbij komt dat [kind 1] in haar eigen behoefte kan voorzien, want zij ontvangt studiefinanciering vanuit DUO. Het is dus volgens de vader niet redelijk om te verlangen dat hij langer de eerder vastgestelde kinderalimentatie voldoet.
2.7.
De moeder en [kind 1] zijn het niet eens met het verzoek. Zij willen dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. De moeder verdient weliswaar een hoger inkomen, maar dit levert nog geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden op volgens de moeder. Voor zover uit de nader door de vader te overleggen recente inkomensgegevens blijkt dat hij een hogere bijdrage dan de eerder door de rechtbank bij de beschikking van 1 oktober 2020 vastgestelde kinderalimentatie kan voldoen, dan dient deze hogere bijdrage vastgesteld te worden met ingang van 1 november 2023.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de vader met ingang van 8 september 2023 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van € 195,- per maand moet betalen aan [kind 1] . Ook zal de rechtbank beslissen dat de vader met ingang van 1 november 2023 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] van € 263,- per maand aan de moeder moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [1] . Dat is hier het geval, want het inkomen van de moeder is ten opzichte van de beschikking uit 2020 toegenomen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende reden om toe te komen aan een wijziging van de kinderalimentatie.
ingangsdatum
3.3.
De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2] De rechter kan een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
Hier hanteert de rechtbank 8 september 2023 als ingangsdatum. Dit is de dag waarop de vader het verzoekschrift heeft ingediend bij de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank hadden de moeder en [kind 1] vanaf die datum rekening kunnen en moeten houden met een eventuele wijziging van de kinderalimentatie.
3.5.
De vader stelt dat de ingangsdatum 24 augustus 2023 moet zijn, omdat zijn advocaat op die dag actuele inkomensgegevens heeft opgevraagd bij de moeder. De rechtbank gaat voorbij aan dit standpunt, omdat in dit e-mailbericht niet concreet is genoemd welk bedrag de vader in het vervolg wil betalen aan kinderalimentatie. De moeder had om die reden een wijziging met terugwerkende kracht niet hoeven te verwachten.
behoefte van de kinderen
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van de kinderen zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van de kinderen genoemd.
behoefte van [kind 1]
3.7.
Voor de hoogte van de behoefte van iemand tussen de 18 en 21 jaar sluit de rechtbank aan bij de normbedragen die worden genoemd in de Wet op de Studiefinanciering 2000. Volgens die wet is een thuiswonende mbo-student € 557,- per maand kwijt aan kosten voor levensonderhoud en een bedrag van € 113,- per maand aan lesgeld. In totaal heeft een student dus € 670,- per maand aan kosten.
3.8.
[kind 1] ontvangt een basisbeurs van € 91,- per maand en een aanvullende beurs van € 164,- per maand in de vorm van een gift, waarmee zij al een deel van haar kosten kan betalen. Dit bedrag verlaagt dan ook haar behoefte aan een bijdrage van haar ouders. Haar behoefte bedraagt dan dus € 415,- per maand.
3.9.
De vader heeft verder aangevoerd dat de zorgtoeslag die [kind 1] ontvangt ook haar kosten verlaagt en daarom haar behoefte verlaagt. In het hiervoor genoemde bedrag voor levensonderhoud is al rekening gehouden met die zorgtoeslag. Daarom laat de rechtbank die toeslag buiten beschouwing.
3.10.
Ter zitting heeft [kind 1] toegelicht dat zij een stagevergoeding ontvangt van € 2,30 per uur waarbij zij gemiddeld acht uur per dag werkt. Haar stageperiode duurt van november tot juni, dus dit leveren gemiddeld (met inachtneming van vakanties) dertig weken op. Per week werkt zij hier drie dagen.
Gelet op deze cijfers komt het de rechtbank redelijk voor om te rekenen met een gemiddelde vergoeding van € 92,- netto per maand. Daarmee kan zij een deel van haar kosten zelf betalen. De rechtbank verlaagt daarom de behoefte met een bedrag van € 92,- per maand. De behoefte van [kind 1] aan een bijdrage van haar ouders bedraagt dan dus nog € 323,- per maand.
3.11.
Van [kind 1] kan niet worden verwacht dat zij meer gaat verdienen. Volgens de wet speelt de ‘behoeftigheid’ van een jongvolwassene namelijk geen rol bij het vaststellen van de alimentatie. [3]
behoefte van [kind 2]
3.12.
De vader en de moeder zijn het erover eens dat de behoefte van [kind 2] € 400,50 per maand bedroeg in 2020. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2023 € 435,- per maand. [4]
draagkracht ouders
3.13.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [5]
3.14.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er – gebruikmakend van de formule die geldt voor 2023 – als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1175).
draagkracht vader
3.15.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgave 2023 met een belastbaar loon van € 38.483,-. Het NBI is dan € 2.614,-.
3.16.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 458,- per maand. [6]
draagkracht moeder
3.17.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegd jaaropgave 2023 met een belastbaar inkomen van € 27.737,-. Ter zitting heeft de moeder toegelicht dat zij geen kindgebonden budget ontvangt vanwege het hoge inkomen van haar partner. De rechtbank heeft hier weliswaar geen bewijsstuk van ontvangen, maar gelet op het inkomen van de moeder acht de rechtbank het aannemelijk dat het gezinsinkomen van de moeder en haar partner de inkomensdrempel van het kindgebonden budget overschrijdt. De rechtbank houdt om voornoemde reden rekening met het kindgebonden budget. Het NBI is dan € 2.083,-.
3.18.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 198,- per maand. [7]
verdeling kosten
3.19.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.20.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht van € 656,- per maand. De totale kosten van [kind 1] en [kind 2] zijn € 758,- per maand. Zij hebben dus niet genoeg draagkracht om aan hun onderhoudsverplichtingen te voldoen. In een dergelijk geval moet het beschikbare bedrag dan over de kinderen worden verdeeld, in beginsel gelijkelijk maar bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven tot een andere verdeling. [8] Hier ziet de rechtbank aanleiding voor een andere verdeling, want er is een groot verschil in de behoefte van [kind 1] en [kind 2] . Daarom verdeelt de rechtbank de draagkracht van de vader naar rato van de behoefte van de kinderen.
3.21.
Dit betekent dat de vader voor [kind 1] beschikbaar heeft een bedrag van:
= € 195,- per maand,
en voor [kind 2] een bedrag van:
= € 263,- per maand.
zorgkorting
3.22.
Gelet op het minimale contact tussen de vader en [kind 2] houdt de rechtbank geen rekening met enige zorgkorting.
conclusie
3.23.
Zoals hiervoor is overwogen moet de vader met ingang van 8 september 2023 € 195,- per maand aan [kind 1] betalen voor haar kosten van levensonderhoud en studie. De rechtbank zal in het dictum conform deze berekening beslissen.
3.24.
Aan de zijde van [kind 2] merkt de rechtbank op dat haar kinderalimentatie (geïndexeerd) € 232,- per maand bedroeg in 2023. De rechtbank heeft hiervoor berekend dat de vader echter een aandeel van € 263,- per maand beschikbaar heeft. Omdat de moeder om een verhoging van de kinderalimentatie met ingang van 1 november 2023 heeft verzocht, zal de rechtbank conform dit verzoek de berekende kinderalimentatie vaststellen.
indexering
3.25.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2024 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2024 met de wettelijke indexering van 6,2%.
alimentatie vooruitbetalen
3.26.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.27.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.28.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [kind 2] , zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 oktober 2020, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 1 november 2023 € 263,- per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2024 € 279,- per maand;
4.2.
wijzigt de door de vader aan [kind 1] te betalen bijdrage in haar kosten van levensonderhoud en studie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 oktober 2020, en bepaalt dat deze bijdrage vanaf 8 september 2023 € 195,- per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2024 € 207,- per maand;
4.3.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, en
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. W.J. van den Bergh, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: indexering behoefte van [kind 2]
Bijlage 2: draagkracht van de vader
Bijlage 3: draagkracht van de moeder

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:392 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
4.Bijlage 1: indexering behoefte van [kind 2]
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
6.Bijlage 2: draagkracht van de vader
7.Bijlage 3: draagkracht van de moeder
8.Hoge Raad 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:314.