ECLI:NL:RBDHA:2024:401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
C/09/657692 / KG ZA 23-1024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van GVM-lijst afgewezen; handhaving GVM-status van gedetineerde gerechtvaardigd

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], gedetineerd in de P.I. te [plaats], vorderde om zijn plaatsing op de GVM-lijst ongedaan te maken. De GVM-lijst betreft een lijst van gedetineerden met vlucht- en/of maatschappelijk risico. De voorzieningenrechter oordeelde dat het Operationeel Overleg (OO) op basis van de gedragingen van [eiser] in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat zijn plaatsing op de GVM-lijst gerechtvaardigd was en dat deze handhaving tot aan het einde van zijn detentie in april 2024 moet blijven bestaan. De voorzieningenrechter benadrukte dat de aan [eiser] opgelegde toezichtsmaatregelen verder kunnen worden afgeschaald zonder dat dit een wijziging van zijn GVM-status vereist.

De procedure begon met de dagvaarding van 22 december 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 10 januari 2024. [Eiser] is veroordeeld voor opruiing, belediging en smaad, met een totale gevangenisstraf van twee en een half jaar. De einddatum van zijn detentie is vastgesteld op 22 februari 2024. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst niet onrechtmatig was, gezien zijn eerdere gedragingen en de risico's die hij met zich meebracht. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die in totaal € 1.755,00 bedragen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissingen over de GVM-status van [eiser] in twijfel trokken. De vordering van [eiser] om zijn onmiddellijke invrijheidstelling te bevelen werd eveneens afgewezen, omdat dit niet binnen de bevoegdheid van de voorzieningenrechter viel. De uitspraak bevestigt de noodzaak van toezicht op gedetineerden die als een risico worden beschouwd, en de mogelijkheid om hun status te herzien op basis van hun gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/657692 / KG ZA 23-1024
Vonnis in kort geding van 17 januari 2024
in de zaak van
[eiser], thans verblijvende in de P.I. te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. T.J. Stapel te Haarlem,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN(ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
mr. A.Th. M. ten Broeke te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 december 2023, met producties en aanvullende producties
- de conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024. De advocaat van de Staat heeft ter zitting pleitnotities overhandigd die in het dossier zijn gevoegd. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is gedetineerd in verband met twee strafzaken waarin hij is veroordeeld voor opruiing, belediging en smaad. De totale duur van de aan hem opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf bedraagt twee en een half jaar. Deze veroordelingen zijn onherroepelijk geworden.
De einddatum van zijn detentie is bepaald op 22 februari 2024.
2.2.
In september 2022 heeft [eiser] vanuit de penitentiaire inrichting (P.I.) in Krimpen aan den IJssel audioberichten ingesproken, die vervolgens zijn geplaatst op een website. In verband met deze uitlatingen heeft de directeur van de P.I. aan [eiser] toezichtsmaatregelen opgelegd, waaronder het monitoren van zijn telefoongesprekken, het beperken van deze gesprekken tot vooraf geverifieerde telefooncontacten en het hanteren van een maximale beltijd van 15 minuten per dag.
2.3.
[eiser] is op 12 oktober 2022 in het Operationeel Overleg (hierna: OO) besproken en vervolgens op de lijst van gedetineerden met vlucht- en/of maatschappelijk risico (hierna de GVM-lijst) geplaatst, met het risicoprofiel ‘hoog’. Daarbij heeft de directeur van de P.I. opnieuw toezichtsmaatregelen aan [eiser] opgelegd.
2.4.
In het najaar van 2022 is [eiser] tweemaal meerdere dagen geplaatst op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT).
2.5.
Op 28 december 2022 heeft de directeur van de P.I. aan [eiser] een straf van drie dagen opsluiting in de eigen cel opgelegd, omdat [eiser] in een brief van 15 december 2022 had geprobeerd ongeoorloofd contact te zoeken met de media.
2.6.
Bij vonnis in kort geding van 13 januari 2023 [1] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank geoordeeld dat plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst niet onrechtmatig was, omdat het OO in redelijkheid heeft kunnen besluiten om hem vanwege de door hem gedane uitlatingen op deze lijst te plaatsen.
2.7.
Op 28 maart 2023 heeft de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij de P.I. Krimpen aan den IJssel uitspraak gedaan op meerdere klachten van [eiser] over de aan hem opgelegde maatregelen. Hierbij zijn de klachten van [eiser] deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [eiser] beroep ingesteld bij de Raad
van Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ).
2.8.
Op 12 april 2023 is [eiser] opnieuw in het OO besproken, waarna de GVM-status van [eiser] met zes maanden is verlengd. Hierbij is het risicoprofiel ‘hoog’ gehandhaafd. Deze beslissing is mede gebaseerd op de brief van 15 december 2022, waarin [eiser] had geprobeerd indirect contact te zoeken met de media en op een door hem in april 2023 (kort voor de behandeling van zijn strafzaak) op de luchtplaats van de P.I. gedane mededeling dat hij de P.I. in brand zou steken indien hij zou worden veroordeeld.
2.9.
Op 12 oktober 2023 is [eiser] opnieuw besproken in het OO, waarna de plaatsing van [eiser] op GVM-lijst nogmaals met zes maanden is verlengd, met afschaling van het risicoprofiel van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’. De indicaties waarvoor de GVM-status is afgegeven zijn B (vermoedens van voorgezet crimineel handelen vanuit detentie), D (radicalisering), E (ondermijning van het gezag van de directie en het personeel van de inrichting) en F (ongeoorloofde contacten met onder meer slachtoffers en nabestaanden en de media).
2.10.
Op 20 oktober 2023 heeft de directeur van de P.I. aan [eiser] meegedeeld dat in verband met de verlaging van zijn risicoprofiel op de GVM-lijst de toezichtsmaatregelen worden afgeschaald. Hierbij is onder meer bepaald dat zijn belcontacten niet meer gescreend hoeven te worden, maar dat de beltijd wel beperkt blijft tot 15 minuten per dag. Verder is aan [eiser] meegedeeld dat hij maandelijks zal worden besproken in het GVM-overleg van de inrichting en dat als er aanleiding voor is daarbij gesproken kan worden over het op- en afschalen van de maatregelen.
2.11.
Op 22 november 2023 heeft de RSJ uitspraak gedaan in het beroep van [eiser] tegen de uitspraak van de beklagcommissie van 28 maart 2023. Hierbij heeft de RSJ de klachten van [eiser] voor wat betreft de plaatsing in de AIT gegrond verklaard; het beroep is voor het overige (onder meer voor wat betreft de sanctie van 28 december 2022 vanwege de poging om ongeoorloofd contact te zoeken met de media) ongegrond verklaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen om zijn plaatsing op de GVM-lijst ongedaan te maken en zijn naam van deze lijst te verwijderen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
De manier waarop steeds weer maatregelen worden opgelegd getuigt van achterdocht en controle. Als gevolg van zijn GVM-status is [eiser] tweemaal ten onrechte op de AIT geplaatst, wat voor hem zeer ingrijpend was. Hoewel zijn GVM-status op 12 oktober 2023 is verlaagd, zijn de beperkende maatregelen voor wat betreft zijn contacten met de buitenwereld nog altijd van kracht. Nu het einde van zijn detentie nadert, wil [eiser] in het kader van zijn resocialisatie contact opnemen met personen of instanties die hem daarbij behulpzaam kunnen zijn. In deze periode vormt zijn GVM-status een verregaande inbreuk op zijn levenssfeer, die evident onrechtmatig is.
De plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst is gebaseerd op contacten die [eiser] in het begin van zijn detentie heeft verricht, waarvan [eiser] niet wist dat ze niet waren toegestaan. Sindsdien heeft [eiser] zich als een modelgevangene gedragen. Het voortduren van zijn GVM-status is daarom onbegrijpelijk.
3.3.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat zich jegens hem schuldig maakt aan onrechtmatig handelen. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. De vordering van [eiser] heeft betrekking op de beslissing om hem op de GVM-lijst te handhaven. Nu er voor [eiser] geen andere rechtsgang open staat om de door hem beoogde verwijdering van de GVM-lijst te bewerkstelligen, is hij in dit kort geding ontvankelijk in zijn vordering.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de toetsing in dit kort geding zich beperkt tot de beslissing tot handhaving van [eiser] op de GVM-lijst en dat deze niet ziet op de maatregelen die (mede) in verband daarmee aan hem zijn opgelegd. De beslissing van de directeur van de P.I. om toezichtsmaatregelen aan [eiser] op te leggen is immers vatbaar voor beklag en beroep bij de RSJ. Aangezien de plaatsing op de GVM-lijst een rol kan spelen bij de oplegging van toezichtsmaatregelen, heeft [eiser] er wel belang bij om een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van zijn GVM-status te vragen.
4.3.
In de circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 (hierna: de Circulaire) is over de plaatsing van gedetineerden op de GVM-lijst onder meer het volgende bepaald. De beslissing om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen wordt namens de Minister genomen door de selectiefunctionaris, nadat de gedetineerde is besproken in het OO. Het OO is een landelijk samenwerkingsverband van de bij het gevangeniswezen betrokken partijen (zoals een selectiefunctionaris, een directeur van een P.I., iemand van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) en vertegenwoordigers van het Landelijk Parket/OM) dat de gevaarzetting ten aanzien van gedetineerden in kaart brengt en adviseert over de categorie van de dreiging ‘verhoogd’, ‘hoog’ of ‘extreem’. De beoordeling vindt plaats volgens de in de Circulaire vermelde criteria. Daarnaast adviseert het OO over de noodzakelijke toezichtsmaatregelen. De directeur van de P.I. stelt de gedetineerde schriftelijk op de hoogte op het moment dat de selectiefunctionaris heeft besloten de gedetineerde op de GVM-lijst te zetten. Daarbij stelt de directeur de gedetineerde ook schriftelijk op de hoogte van de toezichtsmaatregelen die aan de gedetineerde worden opgelegd. Elke gedetineerde op de GVM-lijst wordt na zes maanden opnieuw in het OO besproken, of eerder indien daartoe aanleiding bestaat. Hierbij wordt de gedetineerde opnieuw beoordeeld, waarbij de categorisering opnieuw overwogen wordt en eventueel geadviseerd kan worden om de gedetineerde van de lijst af te voeren.
4.4.
Bij de beslissing om een gedetineerde te plaatsen of te handhaven komt aan het OO een grote mate van beoordelingsvrijheid toe, zodat deze beslissing door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst. [2] Dit betekent dat alleen plaats is voor het treffen van een voorziening als in dit kort geding moet worden geconcludeerd dat het OO in redelijkheid niet tot de beslissing om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen en te handhaven heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat het OO niet in redelijkheid tot die beslissingen heeft kunnen komen en dus evenmin dat zijn plaatsing en handhaving op de GVM-lijst onrechtmatig is. De voorzieningenrechter licht dit toe als volgt.
4.5.
De vordering van [eiser] ziet met name op het voortduren van zijn GVM-status, mede met het oog op het einde van zijn detentie. Bij de beoordeling van de GVM-status van [eiser] komt betekenis toe aan de beslissing om [eiser] op die GVM-lijst te plaatsen en aan de beslissingen (in april en oktober 2023) om die plaatsing te verlengen.
4.6.
In het kortgedingvonnis van 13 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in verband met de door hem gedane uitlatingen niet onrechtmatig was. [eiser] heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen volgen dat die plaatsing achteraf bezien alsnog onrechtmatig was.
4.7.
De eerste verlenging van de GVM-status van [eiser] op 12 april 2023 is – naast de eerdere gedragingen – onder meer gebaseerd op de poging van [eiser] om in december 2022 ongeoorloofd contact te zoeken met de media. Hiervoor heeft de directeur van de P.I. aan [eiser] een sanctie opgelegd. De daartegen gerichte bezwaren zijn door de beklagcommissie en de RSJ afgewezen. [eiser] heeft de gedraging ook niet ontkend. Ongeoorloofd contact met de media is een (zelfstandig) criterium voor plaatsing op de GVM-lijst en dus ook voor handhaving op die lijst. De verlenging van de GVM-status is daarnaast gebaseerd op een dreigement dat [eiser] in april 2023 zou hebben geuit op de luchtplaats van de P.I. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat zijn dreigement inhield dat hij de P.I. in brand zou steken als hij vier jaar gevangenisstraf zou krijgen. Omdat hij ‘maar twee jaar’ heeft gekregen, is er volgens [eiser] geen reële dreiging is geweest. Volgens [eiser] was zijn mededeling op de luchtplaats bovendien slechts een niet letterlijk te nemen uitdrukking, die ten onrechte als een serieus dreigement is opgevat. [eiser] heeft evenwel geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen blijken dat het voor iedereen duidelijk had moeten zijn dat zijn mededeling over brandstichting niet letterlijk was bedoeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [eiser] het OO daarom niet verwijten dat het zijn mededeling heeft opgevat als een dreigement. Het is daarom niet onbegrijpelijk dat deze mededeling van [eiser] betrokken is bij het voortduren van zijn GVM-status. Gelet op de audioberichten van september 2022, de poging om contact op te nemen met een journalist in december 2022 en de mededeling over brandstichting in april 2023 heeft het OO in april 2023 in redelijkheid kunnen oordelen dat de GVM-lijst van [eiser] met zes maanden werd verlengd, onder handhaving van de status ‘hoog’.
4.8.
De GVM-status van [eiser] is voor de tweede keer verlengd op 12 oktober 2023. Daarbij is zijn risicoprofiel afgeschaald naar ‘verhoogd’. Volgens de halfjaarsrapportage GVM van 11 oktober 2022 hebben zich tussen de eerste verlenging en de datum van verslaglegging geen incidenten voorgedaan. Zo zijn er geen disciplinaire straffen of ordemaatregelen opgelegd. De Staat heeft aangevoerd dat een gedetineerde met de status ‘hoog’ bij de eerstvolgende beoordeling niet direct van de lijst kan worden verwijderd, maar dat verwijdering van de GVM-lijst op grond van vast beleid via stapsgewijze afschaling plaatsvindt. Dit betekent dat verwijdering pas aan de orde kan komen nadat het risicoprofiel is afgeschaald naar ‘verhoogd’ en dat in de daaropvolgende periode wordt beoordeeld of de gedetineerde kan omgaan met de aan de afgeschaalde status verbonden extra bewegingsvrijheid binnen de inrichting. De Staat heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 14 oktober 2014 [3] , waarin is geoordeeld dat dit beleid (stapsgewijze afschaling) in het berechte geval niet onredelijk is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de toepassing van dit beleid ook in het geval van [eiser] niet onbegrijpelijk of onredelijk. Het ligt in de rede om een gedetineerde die in het verleden gedragingen heeft verricht die grond opleveren voor plaatsing op de GVM-lijst, nog een periode te monitoren om te bezien of die gedetineerde niet terugvalt in oude gedragingen en of de dreiging voor de orde en veiligheid binnen de inrichting ook voor langere duur is weggenomen. Aangezien de gedragingen van [eiser] waarop zijn GVM-status is gebaseerd zich hebben voorgedaan in september 2022, december 2022 en april 2023, acht de voorzieningenrechter het niet onbegrijpelijk of onredelijk dat het OO in oktober 2023 heeft besloten om de GVM-status van [eiser] te verlengen, met afschaling van het risicoprofiel van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’. Die beslissing is dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig.
4.9.
Op 12 oktober 2023 is de GVM-status van [eiser] met zes maanden verlengd, waardoor de volgende beoordelingsdatum, 12 april 2024, gelegen is na de einddatum van de detentie van [eiser]. Daarnaar gevraagd heeft de Staat ter zitting verklaard dat de einddatum van de detentie geen aanleiding vormt om de GVM-status [eiser] op een eerder moment te beoordelen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de keuze om niet tot een vervroegde herbeoordeling van de GVM-status over te gaan niet onrechtmatig. De einddatum van de detentie zegt immers niets over de dreiging voor de orde en veiligheid binnen de inrichting tot aan die datum. Bovendien kunnen – zoals de Staat tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd – de aan [eiser] opgelegde maatregelen verder worden afgeschaald, zonder dat daarvoor het ongedaan maken van zijn GVM-status noodzakelijk is. In de door de directeur van de P.I. aan [eiser] gedane mededeling van 20 oktober 2023 (zie 2.10) wordt ook op de mogelijkheid van tussentijdse afschaling van de maatregelen gewezen.
4.10.
In de dagvaarding heeft [eiser] gesteld dat het door zijn GVM-status voor hem onmogelijk is om personen en instanties te benaderen die hem behulpzaam kunnen zijn bij zijn resocialisatie. Volgens de aan [eiser] gedane mededeling van 20 oktober 2023 worden zijn belcontacten niet langer gescreend. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat de door [eiser] ervaren beperking is terug te voeren op de aan hem toegekende beltijd van 15 minuten per dag. Indien [eiser] meer belminuten nodig heeft, kan hij, desgewenst met bijstand van zijn advocaat, de directeur van de P.I. gemotiveerd om meer beltijd verzoeken. Mede gelet op de mogelijkheid van tussentijdse afschaling, zoals vermeld in de mededeling van 20 oktober 2023, bestaat er geen aanleiding te vermoeden dat een dergelijk verzoek enkel op grond van de GVM-status van [eiser] wordt afgewezen. Hetzelfde geldt voor andere toezichtsmaatregelen die door [eiser] als knellend worden ervaren. De tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van [eiser] voorgestelde minnelijke regeling zou een stap in goede richting kunnen zijn. Volgens dit voorstel zouden de aan [eiser] opgelegde maatregelen kunnen worden afgeschaald onder de voorwaarde dat deze bij ongewenst gedrag – zoals ongeoorloofd contact – direct herleven. Zoals hiervoor is overwogen, valt een dergelijke regeling onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de P.I. De voorzieningenrechter kan hierover niet beslissen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat het OO op grond van de gedragingen van [eiser] in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat [eiser] op de GVM-lijst diende te worden geplaatst en dat die plaatsing tot aan april 2024 dient te worden gehandhaafd. Er bestaat dus geen enkele grond om te veronderstellen dat de GVM-status van [eiser], zoals door hem ter zitting is aangevoerd, is ingegeven door “kopstukken van het kabinet die hem zoveel mogelijk schade willen berokkenen”.
4.12.
Ter zitting heeft [eiser] nog aanvullend geëist dat de voorzieningenrechter zijn onmiddellijke invrijheidstelling beveelt, omdat zijn (onherroepelijke) veroordeling tot gevangenisstraf volgens hem niet op feiten is gebaseerd. Nog daargelaten dat niet is voldaan aan meerdere voorwaarden die het procesreglement aan een eisvermeerdering stelt, leent deze vordering zich niet voor toewijzing in kort geding. Anders dan [eiser] kennelijk meent, kan de voorzieningenrechter geen inhoudelijke wijzigingen aanbrengen aan een door de strafrechter opgelegde straf.
4.13.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Staat als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.755,00
4.14.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90) en de explootkosten van betekening toegekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00, te vermeerderen met de nakosten zoals vermeld in 4.14;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.
WJ

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 13 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:164
2.Zoals hiervoor overwogen, gaat de Circulaire ervan uit dat de beslissing tot plaatsing en handhaving op de GVM-lijst formeel genomen wordt door de selectiefunctionaris, na beoordeling en advies van het OO, waarin kennelijk de inhoudelijke afweging plaatsvindt. Hierna zal kortheidshalve worden gesproken van de beslissing van het OO zonder vermelding dat het formeel gaat om een beslissing van de selectiefunctionaris namens de Minister.
3.Rechtbank Den Haag 14 oktober 2014, C/09/472069 / KG ZA 14-997 (niet gepubliceerd).