ECLI:NL:RBDHA:2023:164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
C/09/639806 / KG ZA 22-1110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van GVM-lijst afgewezen na plaatsing op basis van uitlatingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting, en de Staat der Nederlanden. De eiser vorderde de verwijdering van zijn naam van de GVM-lijst, waarop hij was geplaatst door het Operationeel Overleg (OO) vanwege zijn uitlatingen. De eiser, die verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek naar opruiing, verbleef in uitleveringsdetentie in Noord-Ierland en is sinds september 2022 in voorlopige hechtenis in Nederland. Hij had vanuit de PI audioberichten ingesproken die op een website waren geplaatst, wat door het OO als een risico werd gezien voor radicalisering en ondermijning van gezag.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het OO in redelijkheid had kunnen besluiten om de eiser op de GVM-lijst te plaatsen. De rechter benadrukte dat de toetsing in deze procedure beperkt was tot de beslissing van het OO en dat de criteria voor plaatsing op de GVM-lijst, zoals voortgezet crimineel handelen en radicalisering, van toepassing waren. De eiser had geen toestemming gevraagd voor het openbaar maken van zijn audioberichten, wat als een ondermijning van het gezag werd beschouwd. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van het OO en de noodzaak voor gedetineerden om zich aan de regels te houden met betrekking tot communicatie met de media. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van de eiser niet toewijsbaar was, gezien de risico's die zijn uitlatingen met zich meebrachten voor de veiligheid in de PI en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/639806 / KG ZA 22-1110
Vonnis in kort geding van 13 januari 2023
in de zaak van
[eiser] ,thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. T.J. Stapel te Haarlem,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)
te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 december 2022, met producties 1 en 2;
- de brief van mr. Stapel van 28 december 2022, met productie 3;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
- de op 4 januari 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is verdachte in een strafrechtelijk onderzoek naar onder meer diverse gevallen van opruiing.
2.2.
[eiser] heeft in Noord-Ierland in uitleveringsdetentie verbleven. Sinds zijn uitlevering aan Nederland begin september 2022 verblijft [eiser] in voorlopige hechtenis in de PI te [plaats] . De inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak staat gepland op 28 maart 2023.
2.3.
[eiser] heeft in september 2022 vanuit de PI te [plaats] vijf audioberichten ingesproken. Deze audioberichten zijn respectievelijk op 15, 16, 19, 24 en 27 september 2022 geplaatst op de website www. [website] .nl.
2.4.
Het Gedetineerden Recherche Informatie Punt van de Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: ‘GRIP’) heeft op 26 september 2022 een profielrapport met betrekking tot [eiser] opgesteld. Hierin valt onder meer het volgende te lezen:
2.5.
Het door het GRIP opgestelde profielrapport is diezelfde dag besproken in het Operationeel Overleg (hierna: ‘OO’). Het OO heeft besloten [eiser] op basis van de indicaties B, D en E als bedoeld in paragraaf 2.1 van de ‘Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico’ van 8 juli 2021 (hierna: ‘de Circulaire’) te plaatsen op de GVM-lijst, een lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico, met het risicoprofiel ‘hoog’.
2.6.
De directeur van de PI te [plaats] heeft [eiser] op 13 oktober 2022 op de hoogte gesteld van het besluit van het OO van 26 april 2022. Daarbij heeft de directeur [eiser] tevens medegedeeld dat het besluit van het OO hem heeft doen besluiten met ingang van 12 oktober 2022 voor de duur van zes maanden een aantal toezichtsmaatregelen aan [eiser] op te leggen. In deze mededeling valt onder meer het volgende te lezen:

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen om zijn plaatsing op de GVM-lijst ongedaan te maken en zijn naam van deze lijst te verwijderen, zulks met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat hij ten onrechte op de GVM-lijst is geplaatst en dat hij als gevolg van die plaatsing in detentie met allerlei beperkingen wordt geconfronteerd. De plaatsing op de GVM-lijst is volgens [eiser] jegens hem onrechtmatig. Volgens [eiser] is juist dat op de website www. [website] .nl vijf door hem ingesproken audioberichten zijn geplaatst. [eiser] stelt dat hij in die berichten verslag heeft gedaan over zijn situatie in detentie en de stand van zaken in zijn strafzaak. Ook stelt [eiser] dat hij in deze berichten zijn mening geeft over bepaalde politieke kwesties in Nederland. In deze audioberichten zijn volgens [eiser] door hem geen stafbare en/of onrechtmatige uitlatingen gedaan. Er is naar de mening van [eiser] dan ook geen sprake van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie en evenmin van radicalisering en/of het ondermijnen van het gezag van functionarissen binnen de inrichting.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat zich jegens hem schuldig maakt aan onrechtmatig handelen. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
4.2.
[eiser] komt in deze procedure op tegen de beslissing van het OO om hem op de GVM-lijst te plaatsen. Nu er voor [eiser] geen andere rechtsgang openstaat om de door hem beoogde verwijdering van de GVM-lijst te bewerkstelligen, is hij in deze kortgedingprocedure ontvankelijk in zijn vordering.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat de toetsing in deze zaak zich beperkt tot de beslissing van het OO om [eiser] te plaatsen op de GVM-lijst. De beslissing van de directeur van de PI om toezichtsmaatregelen aan [eiser] op te leggen is immers vatbaar voor beklag en beroep bij Raad van Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Niet in geschil is dat het OO bij de beslissing tot plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt. Dit betekent dat die beslissing door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst.
4.4.
De vordering van [eiser] is dus slechts toewijsbaar indien geconcludeerd kan worden dat het OO in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen. Die conclusie kan in het geval van [eiser] niet worden getrokken. De criteria op basis waarvan het OO kan besluiten tot plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst zijn neergelegd in paragraaf 2.1 van de Circulaire. In het geval van [eiser] is de plaatsingsbeslissing gegrond op (vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (criterium B), radicalisering (criterium D) en ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting (criterium E). Blijkens de Circulaire kunnen deze criteria zowel losstaand als in samenhang reden zijn om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen.
4.5.
In het geval van [eiser] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval criterium E van toepassing. De voorzieningenrechter volgt daarbij de Staat in zijn standpunt dat het plaatsen van de vijf door [eiser] ingesproken audioberichten op de website van [naam 1] dient te worden opgevat als het door [eiser] onderhouden van contact met de media. Zoals de Staat met juistheid heeft gesteld, is op grond van artikel 40 van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) en de ‘Circulaire contacten tussen gedetineerden/directeuren en de media’ van 18 juni 1999 voor dergelijk contact toestemming van de directeur van de PI vereist. Vaststaat dat [eiser] voor het openbaar maken van de vijf audioberichten geen toestemming van de directeur van de PI te [plaats] heeft gevraagd en verkregen. Aldus heeft [eiser] het gezag van deze directeur ondermijnd. Dit levert krachtens de Circulaire reeds een zelfstandige grond op voor plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst. De omstandigheid dat [eiser] dergelijke berichten tijdens zijn detentie in Ierland ongebreideld naar buiten heeft kunnen brengen, doet hier niet aan af. Over de detentie-omstandigheden in dat land had de Staat, naar [eiser] heeft moeten begrijpen, geen zeggenschap.
4.6.
In het geval van [eiser] is eveneens voldoende aannemelijk geworden dat ook criterium D, radicalisering, van toepassing is. Die conclusie kan worden getrokken op basis van de inhoud van de vijf audioberichten. Hierin stelt [eiser] onder meer:
  • dat alle verantwoordelijken voor het gevoerde Covid-beleid, en in de eerste plaats [naam 2] , ter verantwoording moeten worden geroepen;
  • dat sprake is van een deepstate;
  • dat de oversterfte waarschijnlijk een gevolg is van de coronavaccins;
  • dat de samenstelling van de coronavaccins en de sms’jes die zijn uitgewisseld tussen [naam 6] en de CEO van Pfizer niet openbaar gemaakt worden omdat ze gaan over het uitmoorden van de wereldbevolking;
  • dat [naam 7] , [naam 8] en hijzelf worden gestraft als wraak van de Staat voor het falen van het criminele genocidale covidbeleid;
  • dat [naam 9] bezig is om in Nederland een nazi-staat te vestigen.
4.7.
Met de vijf audioberichten geeft [eiser] richting zijn volgers/achterban blijk van het aanhangen van radicale denkbeelden en theorieën. Nog daargelaten de vraag of de in deze berichten door hem vanuit detentie gedane uitlatingen strafbaar zijn (en dus criterium B eveneens toepasselijk is), is voorshands voldoende aannemelijk dat [eiser] met zijn uitlatingen een maatschappelijk risico in het leven roept/houdt op extremistische gedragingen van zijn volgers/achterban. Dat – zoals [eiser] stelt – zijn uitlatingen tot op heden niet tot extremistische gedragingen hebben geleid, doet – wat daar verder ook van zij – aan het bestaan van dit risico niet af. Het OO heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om [eiser] ter inperking van het door zijn toedoen bestaande risico op (verdergaande) radicalisering, dat raakt aan de veiligheid in zowel de PI als de samenleving als geheel, te plaatsen op de GVM-lijst met het risicoprofiel ‘hoog’. De vraag of criterium B ook van toepassing is, behoeft bij die stand van zaken in het kader van dit geschil niet te worden beantwoord.
4.8.
De slotsom op grond van het voorgaande is dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2023.
mw