In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting, en de Staat der Nederlanden. De eiser vorderde de verwijdering van zijn naam van de GVM-lijst, waarop hij was geplaatst door het Operationeel Overleg (OO) vanwege zijn uitlatingen. De eiser, die verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek naar opruiing, verbleef in uitleveringsdetentie in Noord-Ierland en is sinds september 2022 in voorlopige hechtenis in Nederland. Hij had vanuit de PI audioberichten ingesproken die op een website waren geplaatst, wat door het OO als een risico werd gezien voor radicalisering en ondermijning van gezag.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het OO in redelijkheid had kunnen besluiten om de eiser op de GVM-lijst te plaatsen. De rechter benadrukte dat de toetsing in deze procedure beperkt was tot de beslissing van het OO en dat de criteria voor plaatsing op de GVM-lijst, zoals voortgezet crimineel handelen en radicalisering, van toepassing waren. De eiser had geen toestemming gevraagd voor het openbaar maken van zijn audioberichten, wat als een ondermijning van het gezag werd beschouwd. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van het OO en de noodzaak voor gedetineerden om zich aan de regels te houden met betrekking tot communicatie met de media. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van de eiser niet toewijsbaar was, gezien de risico's die zijn uitlatingen met zich meebrachten voor de veiligheid in de PI en de samenleving.