ECLI:NL:RBDHA:2024:3988
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 maart 2024, wordt het beroep van een eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 20 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat de eiser op 14 februari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en er geen procesbelang meer bestaat. De gemachtigde van de eiser heeft geen contact kunnen onderhouden met de eiser en heeft de rechtbank niet geïnformeerd over nieuwe informatie met betrekking tot de verblijfplaats van de eiser. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de staatssecretaris te informeren, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland.
De rechtbank concludeert dat de eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, en verklaart het beroep derhalve niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.