In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Liberiaanse vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder de aanvraag afgewezen op basis van het buitenschuldbeleid, omdat eiser buiten zijn schuld niet uit Nederland kon vertrekken. Eiser had in het verleden meerdere keren bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar zijn bezwaren werden steeds ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in eerdere procedures niet had voldaan aan de verplichting om eiser te horen, wat leidde tot een vernietiging van eerdere besluiten door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de hoorzitting op 24 augustus 2023 heeft eiser zijn situatie toegelicht, maar de staatssecretaris handhaafde zijn standpunt dat er redelijke twijfel bestond over de identiteit en nationaliteit van eiser. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat eiser geen verzoek om bemiddeling had gedaan bij de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde vergunning. Eiser kreeg wel een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.