7.3.Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan bedreigingen van verzorgend personeel in de instelling waar hij verbleef. Deze bedreigingen vonden plaats rondom het moment dat de verdachte door het verzorgend personeel zijn depotmedicatie toegediend moest krijgen. De medewerkers hebben deze incidenten als zeer bedreigend ervaren en zij hebben het gevoel gehad dat de verdachte hen daadwerkelijk iets wilde aandoen. De verdachte heeft bij de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht met zijn bedreigende uitlatingen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 februari 2024.
Daaruit volgt dat hij eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld en er valt een patroon te herkennen van agressie tegen beroepsbeoefenaars. Hij heeft al diverse sancties en maatregelen opgelegd gekregen, waaronder een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, boetes, taakstraffen en een (gemaximeerde) terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Ook de thans te beoordelen feiten hebben plaatsgevonden binnen een zorgkader.
Gedragsdeskundige rapportages en de gevolgtrekkingen van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro-Justitiarapportages van 2 januari 2024, opgemaakt door [psychiater] en van 10 januari 2024, opgemaakt door [psycholoog] .
Beide deskundigen rapporteren dat bij de verdachte sprake is van een schizoaffectieve stoornis en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. De psycholoog voegt daaraan toe dat bij de verdachte sprake is van cluster B-persoonlijkheidstrekken in de vorm van antisociale en narcistische trekken. Een persoonlijkheidsstoornis valt niet vast te stellen noch uit te sluiten. De vastgestelde stoornissen beïnvloedde de gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater merkt op dat name de negatieve verschijnselen van de stoornissen bij de verdachte op de voorgrond stonden ten tijde van het tenlastegelegde. Daarnaast waren er ook nog restverschijnselen van de eerdere manische psychose in de vorm van verhoogd associatief denken en (mogelijk) enige paranoïde die zich met name uitte in achterdocht naar zijn behandelaren. Door beide deskundigen wordt geadviseerd om de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en psycholoog over. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen.
De maatregel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd, zoals de officier van justitie heeft gevorderd.
Zowel de psychiater als de psycholoog schatten het risico, zonder nadere interventie, in als hoog. Een langdurige, klinische, behandeling is wat de psycholoog betreft noodzakelijk.
De psychiater acht het beveiligingsniveau van een forensisch psychiatrisch centrum niet nodig en adviseert om te laten onderzoeken of terbeschikkingstelling met voorwaarden mogelijk is. Als voordeel van deze maatregel wordt gegeven dat de verdachte hiermee nog in enige mate wordt aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheid. De psycholoog adviseert om, indien de strafmaat dit toelaat, de behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden plaats te laten vinden. Zowel de psychiater als psycholoog adviseren uitdrukkelijk om de behandeling niet in de vorm van een zorgmachtiging of een voorwaardelijk strafdeel plaats te laten vinden.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van 23 februari 2024 en hetgeen door de [deskundige] ter terechtzitting naar voren is gebracht. Uit het advies en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de reclassering op dit moment de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet uitvoerbaar acht. De reclassering ziet een hoog risico op recidive en onttrekking aan voorwaarden. Volgens de reclassering is de verdachte een man die tegenstrijdig, maar overwegend, negatief staat ten aanzien van voorwaarden en hulpverlening. De verdachte wenst zich aan meerdere besproken voorwaarden niet te houden.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. Op grond van de conclusies van de psychiater en psycholoog is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige stoornis of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, bestond. De rechtbank stelt voorts vast dat vijf van de bewezenverklaarde feiten kunnen worden gekwalificeerd als een misdrijf zoals omschreven in artikel 285 lid 1 Sr (bedreiging), expliciet genoemd in artikel 37a lid 1, sub 2, Sr.
Dat geldt eveneens voor de mishandeling van ambtenaar in functie. Waar het misdrijf van mishandeling wegens de strafbedreiging van drie jaren niet aan de maatregel ten grondslag kan liggen, kan de hier bewezenverklaarde variant dat wel. Waar algemene strafverzwarende omstandigheden niet meetellen bij het bepalen van de maximumstraf, doen strafverzwarende omstandigheden die in bijzondere delictsomschrijvingen zijn opgenomen dat wel. Die behoren tot de wettelijke omschrijving van het delict. Met de bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid van artikel 304 Sr. voldoet feit 4 van dagvaarding I aan het wettelijk vereiste strafmaximum. Ook dat feit ligt aan de op te leggen maatregel ten grondslag.
Gelet op het voorgaande en nu de kans op herhaling zonder adequate behandeling groot moet worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de maatregel van terbeschikkingstelling eist. De verdachte heeft immers het dreigen met het en het toepassen van geweld ten opzichte van meerdere personen niet geschuwd. Die veiligheid van anderen eist tevens dat de verdachte overheidswege wordt verpleegd.
De rechtbank is van oordeel dat een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet afdoende en geen reële mogelijkheid is, nu voor de verdachte op dit moment vanwege de bedreigingen die hij heeft geuit naar medewerkers van de kliniek een carrouselconstructie is opgesteld zodat hij regelmatig van kliniek wisselt om het personeel van de kliniek te ontzien en uit het advies van de reclassering volgt dat de verdachte niet wenst mee te werken aan een aantal voorwaarden. De reclassering acht een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar. Het is al met al dan ook onwaarschijnlijk dat verdachte zich voldoende aan de voorwaarden zal kunnen houden.
Ook uit het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de verdachte zich niet wenst te houden aan alle voorgestelde voorwaarden.
De rechtbank acht het daarnaast niet verantwoord dat de verdachte – zonder dat het herhalingsgevaar in belangrijke mate is weggenomen – terugkeert in de maatschappij. Het verkleinen van de herhalingskans en het realiseren van hulpverlening is naar het oordeel van de rechtbank alleen mogelijk binnen een zeer strikt juridisch kader waarbij verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld. De beveiliging van de samenleving dient te prevaleren boven de andere doelstelling van de TBS maatregel, te weten het door middel van behandeling weer kunnen terugkeren in de maatschappij.
Conclusie
Aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b Sr is voldaan. Aan de verdachte dient de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege aan de verdachte worden opgelegd.
Duur van de maatregel
De rechtbank overweegt dat bedreiging niet zonder meer is aan te merken als een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e Wetboek van Strafrecht. Onder omstandigheden kan dat echter anders zijn.
op deze vraag ingegaan. Dit arrest gaat over de uitleg van de verlengingsrechter van de einduitspraak van de opleggingsrechter zonder uitdrukkelijke motivering dat de terbeschikkingstelling is opgelegd voor een geweldsmisdrijf, maar zegt ook iets over wanneer specifiek bedreiging kan worden een geweldsmisdrijf kan opleveren. De Hoge Raad overweegt: ‘Daarbij zal hij onder meer kunnen betrekken of de bedreiging werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, alsmede of destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.’
Ten aanzien van de verdachte acht de rechtbank van belang dat voor hem, vanwege de bedreigingen die hij heeft geuit naar medewerkers van de kliniek, een carrouselconstructie tot stand is gebracht zodat hij regelmatig in een andere kliniek verblijft. Deze constructie heeft als doel om de afdeling en instelling te ontlasten en de draaglast voor de zorg van de verdachte te verdelen. Uit het dossier blijkt voorts dat de incidenten in verband staan met de momenten waarop de verdachte depotmedicatie zou moeten krijgen. De bedreigingen (maar ook beledigingen zoals het spugen in het gezicht, alsmede het gooien van hete koffie of urine over de medewerkers) vinden niet plaats ten tijde van de woordenwisseling of het verkrijgen van de depotmedicatie, maar op een later moment, zodra het de zorgmedewerker dit niet (meer) verwacht. Zorgmedewerkers verklaren dat zij extra op hun hoede zijn rondom de verdachte en dat zij daadwerkelijk bang zijn dat hij de bedreigingen tot uitvoering zal brengen. Ook de bedreiging en mishandeling van [slachtoffer 6] volgen dat patroon.
Gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de wijze waarop de verdachte zich (over de feiten) uitlaat, de vaststelling met betrekking tot het gedrag van de verdachte, en de reële mogelijkheid dat de verdachte de daad bij het woord zal voegen, in onderling verband en samenhang bezien, zijn de bedreigingen terzake waarvan de maatregel wordt opgelegd feiten die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat sprake is van geweldsmisdrijven in de zin van artikel 38e Sr.
Ook de mishandeling van feit 4 van dagvaarding I waarvoor, zoals eerder overwogen, de maatregel wordt opgelegd is een feit dat gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.