ECLI:NL:RBDHA:2024:3956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL23.40182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Jordaanse eiser wegens kennelijk ongegrondheid en geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Jordaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1994, diende op 20 september 2021 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 19 december 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 21 februari 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van de eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de door de eiser aangevoerde redenen voor zijn vlucht in twijfel trekt. De eiser stelt dat hij vanwege zijn Palestijnse afkomst in Jordanië wordt gediscrimineerd en dat hij problemen heeft ondervonden door zijn politieke uitingen op sociale media. De rechtbank oordeelt dat, hoewel enkele elementen van eisers relaas als geloofwaardig worden beschouwd, deze niet zwaarwegend genoeg zijn om te concluderen dat hij als vluchteling moet worden erkend. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat de eiser zijn paspoort heeft vernietigd, wat als te kwader trouw wordt beschouwd.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40182

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Jordaanse nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1994. Hij heeft op 20 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van
19 december 2023 deze aanvraag in afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.40183, op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Eiser wordt vanwege zijn Palestijnse achtergrond gediscrimineerd in Jordanië. Ook heeft hij deelgenomen aan demonstraties en zich op sociale media negatief uitgelaten over de Jordaanse overheid, de corruptie in het land en de kring rondom de koning. Eiser is meerdere keren gewaarschuwd door de inlichtingendienst. Toen eiser een telefoontje kreeg van de inlichtingendienst dat hij zich moest melden, is eiser Jordanië ontvlucht.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen vanwege Palestijnse afkomst;
Politieke activiteiten (uitingen op sociale media en demonstraties);
Problemen vanwege demonstratie;
Problemen vanwege uitingen op sociale media.
De staatssecretaris acht de eerste vier elementen geloofwaardig, maar het vijfde element “problemen vanwege uitingen op sociale media” niet. De geloofwaardig geachte elementen zijn volgens de staatssecretaris niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Op wat de staatssecretaris daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover relevant – nader ingegaan.
Is het nader gehoor zorgvuldig afgenomen?
6. Eiser betoogt dat het nader gehoor niet zorgvuldig is afgenomen. De hoormedewerker heeft eiser namelijk onderbroken tijdens zijn vrije relaas voordat hij uitgebreider kon ingaan op zijn activiteiten op sociale media en de problemen die hier voor hem uit voortvloeiden. Bovendien voelde eiser zich door de opmerking van de hoormedewerker, dat hij zich moest beperken tot de gebeurtenissen die de directe aanleiding hebben gevormd voor zijn vertrek, niet meer vrij om meer uit te weiden over de gebeurtenissen. Omdat de vragen die zijn gesteld, gebaseerd zijn op het vrije relaas, kan hem niet verweten worden dat hij hier niet uitgebreider over heeft verklaard. Eiser heeft bovendien wel nadere uitleg gegeven als hierom werd gevraagd. Daarnaast heeft de hoormedewerker onvoldoende vragen gesteld over de discriminatie die hij heeft ervaren als Palestijn. Eiser heeft tijdens het vrije relaas verschillende voorbeelden gegeven, maar de hoormedewerker is vervolgens maar op één van deze voorbeelden ingegaan. Van eiser kan niet verwacht worden dat hij hier uit zichzelf meer over zou verklaren.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het nader gehoor voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Hoewel de hoormedewerker eiser inderdaad heeft onderbroken tijdens het vrije relaas, heeft de hoormedewerker eiser voldoende bevraagd over zijn gestelde problemen vanwege zijn uitingen op sociale media. [1] Ook heeft de hoormedewerker tijdens het nader gehoor aan eiser teruggekoppeld als hij hier te vaag of algemeen over verklaarde. [2] Wat betreft de vragen die zijn gesteld naar aanleiding van de gestelde discriminatie door eisers Palestijnse achtergrond, oordeelt de rechtbank dat er in het gehoor inderdaad niet op alle door eisers gestelde situaties waarin hij is gediscrimineerd is ingegaan. Eiser heeft echter wel de mogelijkheid gehad om een zestal voorbeelden te beschrijven waar hij met discriminatie te maken heeft gehad. Ook heeft de hoormedewerker eiser op één van deze voorbeelden nader bevraagd. [3] De rechtbank overweegt verder dat de staatssecretaris eisers problemen als gevolg van zijn Palestijnse achtergrond wel als relevant element heeft aangemerkt, maar niet zwaarwegend genoeg acht om te concluderen dat eiser vluchtelingen is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft echter niet in de zienswijze, de beroepsgronden of (desgevraagd) op de zitting alsnog nadere voorbeelden gegeven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
7. Eiser betoogt dat er twee voornemens zijn uitgebracht, waarbij het tweede voornemen (van 17 november 2023) nauwelijks verschilt van het eerste voornemen (van 7 september 2023). Dit terwijl hij tussentijds, namelijk op 5 oktober 2023, een zienswijze bij het eerste voornemen heeft ingediend. De staatssecretaris is in het tweede voornemen onvoldoende op die zienswijze ingegaan. Zo is de staatssecretaris in het tweede voornemen onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de bij die zienswijze overgelegde screenshots. De screenshots onderbouwen de blokkade van eisers Facebookaccount en zijn verklaring dat de Jordaanse autoriteiten een foto hebben gemaakt van zijn identiteitskaart toen hij werd aangehouden tijdens een demonstratie. Verder heeft de staatssecretaris in het tweede voornemen niet de reden van het uitbrengen van een tweede voornemen genoemd. De overweging uit het eerste voornemen over de fundamentele politieke overtuiging is weggelaten, zonder in te gaan op de gevolgen die dit heeft voor eiser. Daarbij rijst de vraag, zo heeft de gemachtigde van eiser op de zitting nog aangevoerd, waarom bij eiser geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. Tot slot stelt eiser dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet altijd duidelijk maakt op welke zienswijze hij doelt als hij naar een zienswijze verwijst. Eiser heeft na het tweede voornemen op 13 december 2023 namelijk nog een zienswijze ingediend.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Op 17 november 2023 heeft de staatssecretaris het tweede voornemen uitgebracht vanwege een recente wijziging in het beleid met betrekking tot het hebben van een fundamentele politieke overtuiging. Om die reden wordt het standpunt uit het eerste voornemen dat eiser geen fundamentele politieke overtuiging heeft niet langer aan hem tegengeworpen. Het uitbrengen van het tweede voornemen betekent dat het eerste voornemen is komen te vervallen en geen onderdeel meer uitmaakt van deze procedure. Hoewel de reden voor het uitbrengen van een nieuw voornemen inderdaad niet is vermeld in het tweede voornemen, maakt dit volgens de rechtbank niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De staatssecretaris heeft in het begeleidende bericht bij het tweede voornemen namelijk aangegeven wat de reden voor het uitbrengen van het tweede voornemen is. Deze reden is bovendien ook in het bestreden besluit vermeld. Daarbij is bovendien gesteld, anders dan de gemachtigde van eiser op de zitting heeft aangevoerd, dat sprake is van een politieke overtuiging van zeer beperkte sterkte. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft op de zitting ook toegelicht dat geloofwaardig is geacht dat eiser zich politiek heeft geuit. Eiser is bij het tweede voornemen ook weer een termijn gegund om een zienswijze in te dienen. Uit het bestreden besluit blijkt dat de staatssecretaris beide zienswijzen in zijn beoordeling heeft betrokken. Hoewel de staatssecretaris niet bij elke verwijzing naar een zienswijze specificeert op welke zienswijze hij doelt, maakt dit niet dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Eiser heeft namelijk, ook op zitting, niet geconcretiseerd op welke punten uit de zienswijze onvoldoende gereageerd zou zijn. Omdat de staatssecretaris in het bestreden besluit reageert op dat wat met de zienswijzen is ingebracht, slaagt het argument van eiser dat de staatssecretaris in het tweede voornemen onvoldoende heeft gereageerd op de eerste zienswijze dan ook niet. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Geloofwaardigheid van het element “problemen vanwege uitingen op sociale media”
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte het element “problemen vanwege uitingen op sociale media” ongeloofwaardig acht. Uit de overgelegde screenshots van een Instagramaccount blijkt dat eiser een bericht heeft ontvangen van iemand die werkzaam is bij de veiligheidsdienst. Dat de afzender daar werkzaam is blijkt uit de bio van zijn account. Verder volgt uit het rapport “Jordan: Freedom on the Net” van Freedom House (hierna: het rapport van Freedom House) dat kritiek op de koning op sociale media niet wordt getolereerd. [4] Hoewel het rapport van Freedom House ingaat op de situatie van journalisten, valt niet in te zien waarom de situatie anders zou zijn voor gewone burgers. Bovendien bevestigt het rapport van Freedom House ook dat het platform Clubhouse is geblokkeerd. Dit onderbouwt eisers verklaring dat hij door middel van een VPN-verbinding gebruik moest maken van Clubhouse. Volgens eiser volgt hieruit dus ook dat het uiten van kritiek op sociale media in Jordanië niet is toegestaan en dat het aannemelijk is dat als gevolg daarvan eisers account op Facebook is geblokkeerd. Verder heeft eiser verklaard over problemen die zijn familie heeft ondervonden als gevolg van zijn problemen. Van eiser kan niet worden verwacht dat hij de problemen van zijn familie nader onderbouwt. Tot slot werpt de staatssecretaris hem ten onrechte tegen dat zijn problemen niet geloofwaardig zijn omdat hij legaal het land heeft kunnen uitreizen. Eiser heeft het land namelijk verlaten voordat hij zich moest melden en stond daarom nog niet op een lijst met gezochte personen. Daarnaast is niet aannemelijk dat het uitreisverbod dat is uitgevaardigd nadat hij Jordanië heeft verlaten geen verband houdt met zijn overige activiteiten.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers problemen vanwege zijn uitingen op sociale media ongeloofwaardig zijn. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de screenshot van het Instagramaccount op zichzelf niet aantoont dat eiser waarschuwingen heeft ontvangen van de Jordaanse inlichtingendienst. Het is namelijk niet af te leiden dat de afzender daadwerkelijk bij de inlichtingendienst werkt. Iedere gebruiker kan immers zelf zijn bio aanpassen. Het rapport van Freedom House gaat verder in op de situatie van journalisten die in gepubliceerde artikelen commentaar geven op de handelswijze van de Jordaanse overheid. De rechtbank volgt het betoog van eiser op de zitting dat daaruit juist blijkt dat burgers óók kunnen worden vervolgd niet. Evengoed is voorstelbaar, zoals de staatssecretaris stelt, dat het bij journalisten juist gaat om mensen die vanuit hun functie een groot bereik hebben, waardoor kritiek van journalisten het regime harder kan raken. Ook uit de blokkade van het gehele platform Clubhouse kan niet zonder meer worden afgeleid dat alle gebruikers van dit platform worden gecontroleerd en vervolgd. Verder merkt de staatssecretaris niet ten onrechte op dat eiser met het enkele overleggen van de screenshot van de blokkade van zijn Facebookprofiel niet heeft aangetoond dat hij is geblokkeerd omdat de Jordaanse autoriteiten het een en ander zouden hebben gezien en doorgegeven aan Facebook. De staatssecretaris werpt eiser verder niet ten onrechte tegen dat hij het vermoeden dat zijn familie problemen ervaart door zijn eigen situatie niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo verklaart eiser dat zijn vader werd aangesproken bij zijn inreis in Jordanië, maar dat de controlerende autoriteiten niets over hem hebben gezegd tegen zijn vader. Eiser vermoedt dat zijn vader door zijn situatie strenger werd gecontroleerd, maar heeft hier geen onderbouwing of indicaties voor. Met de enkele stelling dat een nadere uitleg niet van hem verwacht kan worden, heeft eiser dit standpunt onvoldoende bestreden. Tot slot oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris eiser niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser legaal en probleemloos Jordanië heeft kunnen uitreizen. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers problemen. Eisers gestelde problemen impliceren immers dat hij in de bijzondere, negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. Zijn stelling dat hij pas de dag nadat hij zich moest melden op een lijst zou komen te staan van gezochte personen heeft eiser niet onderbouwd. Wat betreft het uitreisverbod dat aan eiser is uitgevaardigd nadat hij Jordanië heeft verlaten, oordeelt de rechtbank dat eiser zelf heeft verklaard dat deze aan hem is uitgevaardigd vanwege een verkeersongeluk en het feit dat hij in die zaak twee keer is opgeroepen door de rechtbank maar niet is verschenen. [5] De staatssecretaris stelt niet ten onrechte dat niet is in te zien hoe het uitreisverbod verband houdt met zijn gestelde problemen in Jordanië. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Zijn de geloofwaardig geachte elementen zwaarwegend genoeg?
9. Eiser stelt dat de problemen die hij heeft omdat hij heeft deelgenomen aan de demonstratie en omdat hij zich kritisch heeft geuit op sociale media samen maken dat er een vrees voor vervolging bestaat.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit wat de rechtbank hiervoor onder 8.1. heeft overwogen, volgt namelijk dat de staatssecretaris de problemen die eiser stelt te hebben vanwege zijn uitingen op sociale media niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of eiser door deze problemen, in samenhang met zijn problemen als gevolg van deelname aan een demonstratie, vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Jordanië.
Is de aanvraag terecht kennelijk ongegrond verklaard?
10. Eiser stelt tot slot dat de staatssecretaris zijn aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Hij heeft zijn paspoort namelijk niet vernietigd zodat zijn identiteit niet meer vastgesteld zou kunnen worden, maar vanwege zijn afkeer tegen Jordanië. Bovendien heeft eiser vele andere documenten overgelegd waardoor geen twijfels bestaan over zijn nationaliteit en reisroute.
10.1.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris eisers asielaanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond, indien de vreemdeling waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan. [6] De staatssecretaris werpt eiser terecht tegen dat hij waarschijnlijk te kwader trouw zijn paspoort heeft vernietigd. Eiser heeft namelijk meerdere keren verklaard dat hij zijn paspoort heeft verscheurd, omdat hij niet terug wilde naar Jordanië. [7] Alleen als er sprake is van dwang, is er geen sprake van te kwader trouw handelen. [8] Dat eiser wel een originele identiteitskaart heeft overgelegd en hij niet de intentie had om zijn identiteit en nationaliteit achter te houden, maken dit oordeel niet anders. Eisers originele paspoort had namelijk wel kunnen bijdragen aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit en was dus van belang voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. [9] Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.P. 15-21 en 25-27 Verslag van het nader gehoor.
2.Zie p. 15 Verslag van het nader gehoor.
3.P. 21-22 Verslag van het nader gehoor.
4.Freedom House, Jordan: Freedom on the Net 2021.
5.P. 31 en 32 van het Verslag nader gehoor.
6.Dit staat in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000.
7.Verslag nader gehoor, p. 4 en Verslag Aanmeldgehoor Dublin, p. 4.
8.Zie paragraaf C2/7.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
9.ABRvS 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1022, r.o. 2.4.