ECLI:NL:RBDHA:2024:3953
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag in verband met onbekende bestemming
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 24 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep samen met een andere zaak behandeld op 15 februari 2024, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.
De staatssecretaris heeft aangegeven dat eiser per 31 januari 2024 door het COA als met onbekende bestemming (MOB) is opgegeven. De rechtbank moet beoordelen of eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, moet worden aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht in Nederland, tenzij hij kan aantonen dat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde.
De gemachtigde van eiser heeft aangegeven geen contact meer te hebben met zijn cliënt, maar vindt de periode van MOB-registratie te kort om te concluderen dat er geen procesbelang is. De rechtbank volgt echter de jurisprudentie van de Afdeling en concludeert dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming in Nederland. Daarom wordt het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.