ECLI:NL:RBDHA:2024:395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
23_8294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na niet tijdig overleggen van gevraagde gegevens met betrekking tot cryptovaluta

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer is ingetrokken. De intrekking ging in per 10 oktober 2023, na een besluit van 4 december 2023, omdat verzoekster niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 9 januari 2024.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een voldoende spoedeisend belang heeft, aangezien zij sinds 10 oktober 2023 geen bijstandsuitkering meer ontvangt en in acute financiële nood verkeert. De rechter heeft beoordeeld of verzoekster aan haar verplichtingen heeft voldaan door de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften en informatie over cryptovaluta, tijdig in te leveren. Het college had verzoekster eerder verzocht om deze gegevens, maar volgens de voorzieningenrechter heeft zij niet voldaan aan deze verzoeken.

De voorzieningenrechter concludeert dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij niet kon voldoen aan de verzoeken van het college. De rechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het college bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken op basis van artikel 54, vierde lid, van de Pw. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa, en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8294

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Tibben).

Inleiding

Bij besluit van 4 december 2023 heeft verweerder de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van verzoekster met ingang van 10 oktober 2023 ingetrokken.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
3. Ter zitting heeft verzoekster aangevoerd dat zij werkzaam is bij een werkgever op basis van een nul-urencontract, en dat zij niet of nauwelijks werkt. Nu zij al vanaf
10 oktober 2023 geen bijstandsuitkering meer heeft, neemt de voorzieningenrechter aan dat verzoekster een voldoende spoedeisend belang heeft.
4.1
Bij brief van 26 september 2023 heeft verweerder aan verzoekster verzocht voor
10 oktober 2023 onder andere bankschriften over de periode van 6 juni 2023 tot en met
6 september 2023 van alle bankrekeningen te overleggen en een overzicht aan te leveren van andere financiële producten en de huidige waarde hiervan zoals creditcard, crypto currencies en de PayPal rekening over de evengenoemde periode.
4.2
Bij besluit van 24 oktober 2023 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster per 10 oktober 2023 opgeschort, omdat verzoekster volgens verweerder niet alle gevraagde gegevens had overgelegd. Verweerder heeft verzoekster uitgenodigd voor een gesprek op het gemeentekantoor op 31 oktober 2023 en daarbij aan verzoekster verzocht dan de volgende stukken mee te nemen:
  • Bankafschriften van een drietal bankrekeningen over de periode van 14 oktober 2022 tot en met 6 juni 2023;
  • Bankafschriften van een tweetal rekeningen over de periode van 14 oktober 2022 tot en met 6 september 2023;
  • Overzichten over de periode van 14 oktober 2022 tot en met 6 september 2023 van de accounts bij Paypal, Coinbase en N26Bank.
4.3
Naar aanleiding van het gesprek op 31 oktober 2023 heeft verweerder bij brief van 16 november 2023 nog aan verzoekster verzocht voor 30 november 2023 de volgende gegevens aan te leveren:
  • Een overzicht van de PayPal account over de periode van 14 oktober 2022 tot en met 6 september 2023 waarbij de bij- en afschrijvingen zijn te zien;
  • Een overzicht van de N26 bankaccount over de periode van 14 oktober 2022 tot en met 6 september 2023;
  • Het gehele transactieoverzicht van Coinbase over de periode van 1 januari 2022 tot en met 16 november 2023 alsmede alle walletadressen waarover verzoekster beschikt;
  • Bewijsstukken waaruit kan worden opgemaakt per wanneer verzoekster zaken doet bij Triodos en hoe zij aan het saldo van € 20.000,- is gekomen.
5. Bij besluit van 4 december 2023 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw ingetrokken. Volgens verweerder heeft verzoekster de gevraagde gegevens omtrent haar Paypal-account en N26Bank-account niet ingeleverd. Daarmee heeft verzoekster niet aan haar verplichtingen gedaan binnen de daarvoor gestelde termijn.
6. Verzoekster voert -kort gezegd- aan dat zij de gegevens waarover zij kon beschikken heeft ingeleverd.
7.1
Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
7.2
Verzoekster heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 10 oktober 2023 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in rechte stand kan houden.
7.3
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, moet vervolgens worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. Dit is vaste jurisprudentie [1] .
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens over de Paypal-rekening en de N26-bank heeft overgelegd. Deze gegevens zijn van belang om de inkomens- en vermogenspositie van verzoekster vast te stellen en om te controleren of verzoekster nog wel recht heeft op een bijstandsuitkering. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat uit de stukken die wel voorhanden zijn kan worden opgemaakt dat verzoekster heeft gehandeld in cryptovaluta en dat het daarbij om aanzienlijk bedragen ging. Verder heeft verzoekster niet met bewijsstukken aangetoond dat zij niet kon voldoen aan hetgeen van haar werd gevraagd. Verzoekster heeft van haar Paypal-rekening een screenshot overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat zij geen toegang had tot deze rekening, maar nergens uit blijkt dat deze rekening niet meer bestaat en dat verzoekster geen toegang meer tot deze rekening kan krijgen. Wat de N26-bank betreft heeft verzoekster een overzicht van de inkomsten en uitgaven van haar rekening ingeleverd, maar dat is een overzicht in de vorm van een Excel-bestand. Een dergelijk bestand kan worden bewerkt en is daarmee geen afdoende bewijs van de transacties die hebben plaatsgevonden op die rekening en welk saldo op de rekening staat. Het voorgaande betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de door verweerder gevraagde gegevens van belang zijn met het oog op het vaststellen van het recht op bijstand, en dat verzoekster een verwijt kan worden gemaakt dat zij gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd.
9. Ter zitting is besproken dat indien verzoekster tijdens de bezwaarprocedure alsnog de gevraagde gegevens kan aanleveren bij verweerder, deze kunnen worden meegenomen in die procedure. Aan de hand van die gegevens kan verweerder het intrekkingsbesluit heroverwegen.
10. Het voorgaande betekent dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW is voldaan. Verweerder was daarmee naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 10 oktober 2023 in te trekken. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder in verzoeksters geval niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.