ECLI:NL:RBDHA:2024:3934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
09.230104.23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling van twee vrouwen, vernieling en uitgeven van vals geld met vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling

Op 22 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van twee vrouwen, vernieling en het uitgeven van vals geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 september 2023 in Leiderdorp [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar met een arm om haar nek vast te klemmen en op 5 september 2023 [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar tegen de schouder te stompen. Daarnaast heeft de verdachte op dezelfde dag opzettelijk de intercom van een appartementencomplex vernield. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten had gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast een contactverbod en een locatieverbod opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematische middelengebruik, en heeft de straf lager vastgesteld dan door de officier van justitie was gevorderd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/230104-23 en 09/210611-20 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 22 maart 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1994 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan, overigens zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. R.A. Kamphuis naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft de voeging bevolen van de dagvaarding met parketnummer 09/230104-23 (hierna te noemen dagvaarding I) met de dagvaarding met parketnummer 09/210611-20 (hierna te noemen dagvaarding II).

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. dagvaarding I:
1
hij in de nacht van 9 op 10 september 2023 te Leiderdorp
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, haar:
- (met kracht) tegen de schouder(s) heeft geduwd en/of
- (vervolgens) een arm om haar nek heeft geklemd en/of geklemd gehouden en/of
haar keel (daardoor) heeft dichtgeknepen (waardoor die [slachtoffer 1] moeilijk en/of
(tijdelijk) geen adem kon halen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in de nacht van 9 op 10 september 2023 te Leiderdorp
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, haar:
- (met kracht) tegen de schouder(s) heeft geduwd en/of
- (vervolgens) een arm om haar nek heeft geklemd en/of geklemd gehouden en/of
haar keel (daardoor) heeft dichtgeknepen (waardoor die [slachtoffer 1] moeilijk en/of
(tijdelijk) geen adem kon halen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in de nacht van 9 op 10 september 2023te Leiderdorp
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar:
- (met kracht) tegen de schouder(s) te duwen en/of
- (vervolgens) met een arm om haar nek vast te klemmen en/of geklemd te houden
en/of haar keel (daardoor) dicht te knijpen (waardoor die [slachtoffer 1] moeilijk en/of
(tijdelijk) geen adem kon halen,
2
hij op of omstreeks 5 september 2023 te Leiderdorp
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar meermalen (met kracht) tegen haar
schouder te slaan/ stompen;
3
hij op of omstreeks 5 september 2023 te Leiderdorp
opzettelijk en wederrechtelijk de intercom van de hoofdingang van het
appartementencomplex aan de [adres 1] , in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [appartementencomplex] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
t.a.v. dagvaarding II:
hij op of omstreeks 13 augustus 2020 te Leiden
althans in Nederland,
opzettelijk
een of meer bankbiljetten van €50 dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of
vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing
hem, toen hij deze ontving bekend was
als echt en onvervalst heeft uitgegeven.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 1 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde en van het bij dagvaarding II tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding I primair en subsidiair tenlastegelegde en van het bij dagvaarding II tenlastegelegde. Hij heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard, met dien verstande dat de raadsman zich op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van dagvaarding I onder 2 hoogstens één stomp bewijsbaar is.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de bij dagvaarding I onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank gaat er, mede gezien de medische informatie over het slachtoffer en de verklaring van de verdachte dat hij niets meer van die avond weet maar wel weet hoe hij een nekklem moet aanleggen, van uit dat de verdachte op 9 september 2023 zijn arm om de keel van aangeefster heeft gelegd en een klem om haar keel heeft aangelegd, maar de rechtbank kan niet vaststellen hoe dat precies is gebeurd - met welke kracht en hoe lang dat heeft geduurd. Dat de aangeefster daarbij, zoals zij volgens haar verklaring bij de rechter-commissaris denkt, gedurende korte tijd het bewustzijn heeft verloren kan ook niet worden vastgesteld. Er zijn geen getuigen van en ook ander bewijs daarvoor ontbreekt. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het klemmen zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank kan dus niet met de noodzakelijke mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte de hem ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft gepleegd.
De rechtbank zal de verdachte daarom van het hem bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna ten aanzien van dagvaarding I onder 1 meer subsidiair opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit ten aanzien van dagvaarding I feit 1 onder meer subsidiair de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks 1] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 86).
t.a.v. dagvaarding I feit 1 meer subsidiair:
1. het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 9 september 2023 (p. 21), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 9 september 2023 omstreeks 23.10 uur liep ik naar huis.
Ik ben woonachtig op de [adres 2] te Leiderdorp. Mijn woning is een appartement en het complex is voorzien van een gemeenschappelijk portiek.
Toen ik richting het portiek van de flat liep zag ik dat er onder het bellenbord een persoon lag. Ik riep tegen de man dat hij weg moest wezen. Ik zag dat de persoon opstond. De persoon heeft mijn keel dichtgeknepen door middel van een armklem. Ik voelde een hevige pijn in en op mijn keel.
2. het geschrift, te weten een Hap-rapport medische gegevens betreffende [slachtoffer 1] , d.d. 10 september 2023, voor zover inhoudende:
Hals: huid voorzijde wat rood en gevoelig.
3. het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 10 september 2023, p. 575-76, voor zover inhoudende:
V: Even terug naar gister, waarom was jij op de [adres 1] in Leiderdorp?
A: Mijn vriendin woont daar, ik was uitgenodigd.
V: Wat gebeurde er toen de buurvrouw naar je toe kwam en zei dat je weg moest wezen?
A: Ik had der tegen der schouder geduwd.
De rechtbank zal voor de bij dagvaarding I onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft hetgeen de rechtbank bij dagvaarding I onder 2 en 3 bewezen zal verklaren namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit voor hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit ten aanzien van dagvaarding I de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks 1] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 86).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
t.a.v. dagvaarding I feit 2:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 maart 2024;
2. het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 8 september 2023 (p. 9);
3. het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 11 september 2023 (p. 14);
4. het geschrift, te weten een medische verklaring ten name van [slachtoffer 2] , gedateerd 8 september 2023;
t.a.v. dagvaarding I feit 3:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 maart 2024;
2. het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 11 september 2023 (p. 53).
De rechtbank heeft hierna ten aanzien van dagvaarding II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit ten aanzien van dagvaarding II de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks 2] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-Midden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 20).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 4):
Op 13 augustus 2020 kwamen wij, verbalisanten, bij de melding bij [bedrijf] op de [adres 3] te Leiden. Melder [naam 1] vertelde dat de man waar de collega's buiten mee stonden te praten zojuist bij hem een bestelling had gedaan. Hij vertelde dat de man hem een briefje van 50 euro gaf om te betalen. [naam 1] verklaarde dat toen hij het biljet wilde scannen de man ineens aangaf dat hij middels pin wilde betalen. Hierop heeft hij het biljet weer teruggegeven aan de man. [naam 1] voelde dat het briefje vermoedelijk vals was. Hierop heeft hij gezamenlijk met een andere medewerker de verdachte daar gehouden tot de politie ter plaatse kwam. [naam 1] wees de man welke door de collega's is aangehouden als verdachte aan.
2. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 13 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 5 - 6):
Te Leiden zagen wij in een portiek van een woning naast de [adres 3] drie mannen staan. Ik hoorde één van de mannen zeggen dat zij de man vast hadden die vals geld wilde uitgeven. Ik kreeg van één van de twee omstanders drie briefjes van 50 euro. Ik zag dat de drie briefjes vals waren. Ik zag het volgende aan de briefjes: De kleuren van de briefjes klopten niet en ik zag dat alle drie de briefjes hetzelfde serienummer hadden. Ik hoorde de man mij de volgende gegevens geven:
[verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1994.
3. Het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek bankbiljetten, opgemaakt op 13 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 16):
Bij het door mij ingestelde onderzoek aan de bankbiljetten, zag ik dat, onder andere,
de navolgende echtheidskenmerken ontbraken:
- de gebruikte reproductietechniek week af van het origineel;
- de voelbare plaatdruk ontbrak;
- de drie bankbiljetten waren allen voorzien van eenzelfde serienummer.
Conclusie: het onderzoek wees uit dat de bankbiljetten vals waren.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 maart 2024, voor zover inhoudende:
Er staat mij iets van bij dat ik in augustus 2020 bij een [bedrijf] in Leiden heb geprobeerd met een vals biljet van 50 euro te betalen. Ik had wel een idee dat de drie briefjes van 50 euro die ik bij een Kliko had gevonden vals waren. U houdt mij voor dat de politie zegt dat de biljetten overduidelijk vals waren gezien de kleur et cetera.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem bij dagvaarding II ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte op het moment van verkrijgen van de bankbiljetten bekend was met de valsheid daarvan. De raadsman heeft hiervoor aangevoerd dat op de foto’s van de bankbiljetten die zich in het dossier bevinden niet op het eerste gezicht te zien is dat ze vals waren en dat de eigenaar van de [bedrijf] het bankbiljet van 50 euro onder een scanapparaat heeft moeten houden om te kunnen vaststellen dat het biljet vals was.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat dat hij wel het idee had dat de briefjes vals waren. Uit deze verklaring en zijn reactie in de [bedrijf] toen de eigenaar daarvan het door de verdachte overhandigde bankbiljet op valsheid wilde onderzoeken - de verdachte wilde toen pinnen - leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat de bankbiljetten vals waren. Dat en waarom hij pas na het verkrijgen van de bankbiljetten wist dat de bankbiljetten vals waren, heeft de verdachte niet verklaard en daarvoor zijn ook geen aanwijzingen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op het moment van het verkrijgen bekend was met de valsheid van het uitgegeven bankbiljet.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
t.a.v. dagvaarding I
feit 1 meer subsidiair:hij
op9 september 2023 te Leiderdorp [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar met een arm om haar nek vast te klemmen;
2
hij op 5 september 2023 te Leiderdorp [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar tegen haar schouder te stompen;
3
hij op 5 september 2023 te Leiderdorp opzettelijk en wederrechtelijk de intercom van de hoofdingang van het appartementencomplex aan de [adres 1] , die aan [appartementencomplex] toebehoorde
,heeft vernield
;
t.a.v. dagvaarding II:
hij op 13 augustus 2020 te Leiden opzettelijk een bankbiljet van € 50
,waarvan de valsheid hem, toen hij
ditontving
,bekend was als echt en onvervalst heeft uitgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een forensisch klinische behandeling bij de kliniek van Fivoor in Poortugaal en aansluitend een ambulante behandeling met dagbesteding en middelen-controle, en een contactverbod met aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor de [adres 1] te Leiderdorp.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het pleidooi voor vrijspraak van het bij dagvaarding I primair en subsidiair ten laste gelegde, de verdachte al veel langer in voorlopige hechtenis zit dan passend is voor de feiten die kunnen worden bewezen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee vrouwen bij hun woning aan de [adres 1] te Leiderdorp, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten kunnen voelen. Hierdoor heeft hij hen niet alleen pijn en letsel bezorgd, maar ook hun gevoel van veiligheid aangetast. Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster [slachtoffer 1] blijkt dat het voorval grote impact op haar heeft gehad. Op straat is zij zeer angstig en zij voelt zich onveilig. Ook uit de toelichting op de vordering benadeelde partij van aangeefster [slachtoffer 2] blijkt dat, omdat het voorval plaatsvond voor de deur van haar woning, zij zich sindsdien niet veilig voelt in haar eigen woning en haar woongenot sterk is verminderd. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan een vernieling van een intercom van de [adres 1] . De verdachte heeft hierdoor schade en overlast veroorzaakt voor de benadeelde.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het uitgeven van vals geld. Het in omloop brengen van vervalst geld brengt in het algemeen het vertrouwen in papiergeld en het monetaire verkeer schade toe en dupeert in het bijzonder de latere onwetende bonafide ontvanger. Tevens ondervindt het handelsverkeer als geheel door het in omloop brengen van valse bankbiljetten hinder en schade.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 januari 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten. Daar houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia rapportage over de verdachte, opgemaakt op 22 december 2023 door dr. O.M. Guddat, psychiater, en drs. D. Touw, psychiater (rapporteur in opleiding).
De psychiaters hebben gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is van een ernstige stoornis in alcoholgebruik en in het gebruik van opioïde en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Tevens hebben zij aanwijzingen gevonden voor trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en ADHD. Ten tijde van het onder dagvaarding I ten laste gelegde was sprake van poly middelengebruik en waren de beschreven persoonlijkheidstrekken en ADHD-symptomen ook aanwezig. Vanuit gedragskundig oogpunt is het aannemelijk dat de psychische stoornissen van de verdachte, samen met het forse middelengebruik ten tijde van het onder dagvaarding I ten laste gelegde, invloed hebben gehad op zijn gedrag en dat deze zijn gedragskeuzes ten minste gedeeltelijk hebben beïnvloed.
De psychiaters adviseren om aan de verdachte de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
De psychiaters schatten het risico op recidive van vergelijkbaar delictgedrag in als hoog.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 1 november 2023, opgemaakt door [naam 2] van GGZ Fivoor Leiden.
De reclassering ziet een duidelijke samenhang tussen het delictgedrag en het middelengebruik van betrokkene; de delicten worden onder invloed van verdovende middelen gepleegd. De verdachte heeft problemen op bijna alle leefgebieden. Het ontbreekt de verdachte aan huisvesting en dagbesteding, hij moet rondkomen van een uitkering en er is sprake van zeer problematisch middelengebruik. De reclassering ziet een zwaar
verslaafde man waarbij het gedrag zeer zorgwekkend is. Er is onvoldoende zicht op het
psychosociaal functioneren van betrokkene. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. De reclassering adviseert bij veroordeling een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en een gebiedsverbod voor de [adres 1] in Leiderdorp, waarbij beide maatregelen dadelijk uitvoerbaar zouden moeten worden verklaard.
Nu de conclusies van de deskundigen gedragen worden door hun bevindingen, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt deze tot de hare. Dit maakt dat de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht voor de feiten van dagvaarding I.
De rechtbank ziet geen grond om de verdachte ook voor het feit van dagvaarding II verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Straf
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid en op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, een gevangenisstraf van een maand, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Deze straf is aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank ten aanzien van dagvaarding I, feit 1, een minder zwaar feit bewezen acht dan de officier van justitie.
Nu de verdachte deze straf reeds in voorarrest heeft uitgezeten, heeft de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte reeds bij een aparte beslissing opgeheven.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
De rechtbank ziet, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, aanleiding om op grond van artikel 38v Sr vrijheids-beperkende maatregelen op te leggen, te weten een contactverbod met aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod.
Het locatieverbod houdt in dat de verdachte zich niet in de [adres 1] te Leiderdorp mag begeven. De maatregelen gelden voor de duur van twee jaren en voor iedere keer dat de verdachte deze maatregelen overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden.
Gelet op de inhoud van het Pro Justitia rapport en het reclasseringsrapport en de omstandigheid dat de verdachte er geen blijk van heeft gegeven enig inzicht te hebben in zijn handelen, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de veroordeelde een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaald persoon of bepaalde personen. De rechtbank beveelt daarom, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vorderingen
[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.493,99, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.093,99 aan materiële schade en € 1.400,-- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 900,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd. Verzocht is het toe te wijzen bedrag fors te matigen.
De verdediging heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 2] af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren dan wel fors te matigen, nu de gestelde schade niet het gevolg lijkt van de enkele duw die kan worden bewezen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘veiligheidsslot’, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘behandelingen osteopaat’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en het rechtstreekse verband met het bewezenverklaarde feit is namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, bedraagt deze schade in elk geval een bedrag van € 250,--.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de immateriële schade, aangezien de nadere behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 269,99, bestaande uit € 19,99 aan materiële schade en € 250,-- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 september 2023 respectievelijk 9 september 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die data is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 269,99,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2023 over € 19,99 (de aanschafdatum van het veiligheidsslot) respectievelijk 9 september 2023 over € 250,-- tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, bedraagt de immateriële schade in elk geval een bedrag van
€ 250,--.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de immateriële schade, aangezien de nadere behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 250,--, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 september 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2023 tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op 13 november 2023 gevorderd dat de bij parketnummer 09/222427-22 door de politierechter Den Haag op 10 februari 2023 voorwaardelijke opgelegde taakstraf van 20 uur ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging afwijzen, omdat tenuitvoerlegging niet opportuun is bij de thans op te leggen straf, die aanzienlijk lager is dan de tijd die door de verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 57, 209, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I feit 1 meer subsidiair:
mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding I feit 2:
mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding I feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
t.a.v. dagvaarding II:
opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven van bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (ÉÉN) MAAND;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
locatieverbod
legt op de maatregel dat de veroordeelde zich voor de duur van 2 (twee) jaren niet zal ophouden in de navolgende straat: de [adres 1] te Leiderdorp;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
contactverbod
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1963 en/of met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 1972;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
de vorderingen van de benadeelde partijen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen deels toe en veroordeelt de verdachte om te betalen
- een bedrag van € 269,99 aan [slachtoffer 1] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 19,99 vanaf 22 september 2023 en over het bedrag van € 250,-- vanaf 9 september 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, en
- een bedrag van € 250,-- aan [slachtoffer 2] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige deel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen
- een bedrag van € 269,99, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 19,99 vanaf 22 september 2023 en over het bedrag van € 250,-- vanaf 9 september 2023 tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] en
- een bedrag van € 250,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, per afzonderlijke vordering gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 10 februari 2023, gewezen onder parketnummer 09/222427-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 maart 2024.