In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een visumaanvraag door de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een Marokkaanse vrouw geboren in 1962, had op 11 november 2022 een visum voor kort verblijf aangevraagd met als doel familiebezoek. De aanvraag werd op 2 december 2022 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 7 november 2023 door de minister ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze afwijzing.
De rechtbank heeft op 21 februari 2024 de zaak behandeld. Eiseres heeft verschillende argumenten aangevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten de visumaanvraag af te wijzen. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had aangetoond dat zij over voldoende financiële middelen beschikte en dat de sociale en economische binding met haar land van herkomst onvoldoende was. De rechtbank merkte op dat eiseres niet met objectief bewijs had aangetoond dat zij de familierechtelijke relatie met de referenten had aangetoond, en dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om haar aanvraag te onderbouwen.
De rechtbank concludeerde dat de minister de afwijzing van de visumaanvraag mocht handhaven, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.