ECLI:NL:RBDHA:2024:3914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
NL23.38120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag wegens onvoldoende bewijs van verblijf en financiële middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een visumaanvraag door de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een Marokkaanse vrouw geboren in 1962, had op 11 november 2022 een visum voor kort verblijf aangevraagd met als doel familiebezoek. De aanvraag werd op 2 december 2022 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 7 november 2023 door de minister ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

De rechtbank heeft op 21 februari 2024 de zaak behandeld. Eiseres heeft verschillende argumenten aangevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten de visumaanvraag af te wijzen. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had aangetoond dat zij over voldoende financiële middelen beschikte en dat de sociale en economische binding met haar land van herkomst onvoldoende was. De rechtbank merkte op dat eiseres niet met objectief bewijs had aangetoond dat zij de familierechtelijke relatie met de referenten had aangetoond, en dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om haar aanvraag te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de minister de afwijzing van de visumaanvraag mocht handhaven, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.38120
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J.W. Aartsen),

en
de Minister van Buitenlandse Zaken, de minister (gemachtigde: M.K. Ruijzendaal).

Inleiding

Met het besluit van 2 december 2022 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Met het bestreden besluit van 7 november 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. F. Hokkenbrouwer de waarnemer van de gemachtigde van eiseres, de broers van eiseres [referent 1] . en [referent 2] (referenten), als tolk R. Samed en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1962 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 11 november 2022 heeft eiseres een visum kort verblijf aangevraagd met als doel familiebezoek.
2. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en daarmee de afwijzing van de visumaanvraag gehandhaafd. De minister heeft hiervoor de volgende redenen gegeven:
3. i) eiseres heeft het doel en de omstandigheden van haar verblijf in Nederland niet aangetoond,
  • ii) eiseres heeft niet aangetoond dat ze genoeg geld heeft om haar verblijf in Nederland en haar terugreis te kunnen betalen, en
  • iii) er bestaat redelijke twijfel over of eiseres wel (op tijd) zal terugkeren naar Marokko.
3. Eiseres heeft verschillende argumenten (beroepsgronden) gegeven waarom het besluit van de minister van 7 november 2023 volgens haar niet klopt. De rechtbank beoordeelt het beroep op basis van die beroepsgronden. De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat de zogenoemde ‘vragenlijst visum’ en de daarbij gevoegde stukken door de minister niet zijn betrokken bij het bestreden besluit. Het is onduidelijk gebleven of dat komt doordat één en ander door de minister over het hoofd is gezien of doordat de stukken niet (tijdig) door eiseres zijn ingediend. De rechtbank overweegt dat dit verder in het midden kan blijven. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:379) zal de rechtbank alle door eiseres genoemde feiten, omstandigheden en stukken bij deze uitspraak betrekken. De minister heeft in zijn briefverweer en tijdens de zitting kunnen reageren op de nadere standpunten en stukken van eiseres.
4. De rechtbank oordeelt dat de minister de visumaanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen. Met betrekking overweging 2 onder (i) overweegt de rechtbank dat de minister aan eiseres heeft mogen tegenwerpen dat zij de familierechtelijke relatie met de referenten niet heeft aangetoond en dat het ‘certificat administratif lien de parenté’ daarvoor niet voldoende is omdat dit geen objectief verifieerbaar document is. De later overgelegde (kopieën van) pagina’s uit het familieboekje hebben bij de minister niet tot een andere beslissing hoeven leiden. De minister heeft er – onder meer – op kunnen wijzen dat in dit document geen achternaam staat, zodat niet duidelijk is of het betrekking heeft op eiseres en referenten, en dat er geen onderliggende stukken zijn ingediend op basis waarvan (de pagina’s uit) het familieboekje kunnen worden geverifieerd. De minister heeft extra belang mogen hechten aan het aantonen van de familierechtelijke relatie omdat eiseres het visum heeft aangevraagd omdat zij voor familiebezoek naar Nederland wilde komen. Eiseres heeft gesteld dat ze de bruiloft van haar nichtje wilde bijwonen, maar heeft dit niet aannemelijk gemaakt met de kopie van de uitnodiging voor een bruiloft want daar staat geen datum op. De brief van haar – gestelde – nichtje is eveneens onvoldoende omdat ook hiervoor geldt dat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond.
5. De minister heeft ook bij zijn besluit mogen betrekken dat eiseres zonder duidelijke redenen een ‘multiple entry visum’ heeft aangevraagd. Dat dit het gevolg is geweest van een vergissing of verkeerde voorlichting van de ambassade in Rabat heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt en klopt bovendien niet met de verklaring van referenten ter zitting dat er een multiple entry visum is aangevraagd omdat nog niet duidelijk was wanneer de bruiloft zou plaatsvinden. Dit duidt eerder op een bewuste keuze dan op een vergissing of verkeerde voorlichting.
6. De minister heeft daarnaast aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij niet met objectief bewijs heeft aangetoond dat zij zelf over voldoende financiële middelen beschikt (overweging 2 onder (ii)). De minister heeft de overgelegde garantstelling onvoldoende mogen vinden omdat hierbij weliswaar een aangifte inkomstenbelasting is gevoegd, maar geen definitieve inkomensgegevens zodat niet duidelijk is of de garantstellers over voldoende inkomen beschikken om de reis en het verblijf van eiseres te bekostigen.
7. Verder heeft de minister mogen beslissen dat eiseres een voldoende sterke economische en sociale binding heeft met Marokko (overweging 2 onder (iii)). De minister heeft er hierbij op kunnen wijzen dat eiseres op het aanvraagformulier heeft aangegeven dat zij werkloos is en dat zij haar stelling in bezwaar, dat zij werkt als naaister en schoonmaakster, niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Met betrekking tot de sociale binding heeft de minister kunnen overwegen dat de omstandigheid dat eiseres in Marokko veel broers en zussen heeft onvoldoende is om de vereiste sociale binding aanwezig te achten en dat ook niet is gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen op grond waarvan verwacht kan worden dat eiseres (op tijd) zal terugkeren naar Marokko.
8. Eiseres heeft ook aangevoerd dat ten onrechte geen hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
9. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS blijkt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord en dat dit uitgangspunt te meer geldt in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, en waarbij een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Van het horen in bezwaar mag worden afgezien als evident is dat het in bezwaar aangevoerde het primaire besluit redelijkerwijs niet anders kan maken. Dit is – onder andere – het geval in de situatie waarin een vreemdeling nalaat zijn bezwaar te motiveren. In deze situatie is de enkele mogelijkheid dat een vreemdeling tijdens een gehoor eventueel alsnog nieuwe gezichtspunten naar voren kan brengen, onvoldoende grond om hem te horen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918). Namens de minister is terecht naar voren gebracht dat eiseres in bezwaar geen gronden heeft gericht tegen de vaststelling van de minister dat eiseres onvoldoende economische en sociale binding heeft met Marokko en dat dit al voldoende was om de visumaanvraag af te wijzen. De rechtbank oordeelt dat de minister daarom mocht afzien van een hoorzitting in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 maart 2024

Documentcode: [Documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.