ECLI:NL:RBDHA:2024:3869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
NL24.9607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en voortvarendheid van de uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, was op 28 februari 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 13 maart 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig was, ondanks de argumenten van eiser dat de maatregel niet onmiddellijk aan hem was uitgereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 28 februari 2024 om 9:45 aan eiser in persoon is uitgereikt, en dat de ophouding niet langer dan de toegestane zes uur heeft geduurd. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de maatregel onrechtmatig was, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9607

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Voortraject
2. Eiser voert aan dat hij op onjuiste grondslag is opgehouden. Zijn identiteit stond op dat moment al vast. Eiser stond bij verweerder immers al bekend als Dublinclaimant. Eiser is daarom van mening dat de ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw moest plaatsvinden.
3. Niet is in geschil dat eiser niet beschikt over identiteitsdocumenten. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek blijkt dat de identiteit van eiser bij overname niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, omdat eiser niet in het bezit was van identiteitsdocumenten. Daarom was ook concreet onderzoek nodig ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van eiser. Zo is hij onderzocht aan zijn kleding en lichaam en heeft onderzoek plaatsgevonden in de systemen en registers. Uit het proces-verbaal wordt voldoende duidelijk waarom de AVIM [2] heeft gesteld dat de identiteit van eiser niet onmiddellijk vastgesteld kon worden. [3] Verweerder heeft dan ook terecht artikel 50, tweede lid, van de Vw toegepast als grondslag voor de ophouding.
Uitreiking van de maatregel van bewaring
4. Eiser voert verder aan dat geen sprake is van een rechtsgeldige maatregel, omdat deze niet onmiddellijk aan eiser is uitgereikt, terwijl dit wel in de maatregel staat. Uit het dossier blijkt dat de maatregel op 27 februari 2024 niet aan eiser kon worden uitgereikt omdat er sprake was van een algehele printstoring. Volgens eiser ligt dit echter in de risicosfeer van verweerder. Bovendien is aan eiser mondeling enkel medegedeeld dat hij in bewaring wordt gesteld, maar niet wat de gronden voor de inbewaringstelling zijn. De bewaring is daarom onrechtmatig.
5. Uit artikel 5.3 van het Vb volgt dat een rechtsgeldige maatregel van bewaring pas tot stand komt als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. [4] Uit die bepaling volgt verder dat een maatregel van bewaring pas in werking treedt als deze is uitgereikt. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 februari 2024 volgt dat de maatregel van bewaring door een algehele printerstoring niet aan eiser kon worden uitgereikt, terwijl dit wel in de maatregel staat. Daaruit volgt ook dat eiser mondeling, middels een beëdigde tolk, is medegedeeld dat door een printerstoring het niet mogelijk was om de maatregel en het informatiebrief in persoon aan eiser uit te reiken. Aan eiser is vervolgens nogmaals medegedeeld dat hij in bewaring wordt gesteld en dat de maatregel en het informatiebrief op een later tijdstip aan hem uitgereikt zullen worden. Bovendien blijkt uit het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling dat eiser op de hoogte is gesteld van de gronden die aan hem zijn tegengeworpen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2024 blijkt vervolgens dat de maatregel van bewaring op 28 februari 2024, om 9:45 aan eiser in persoon is uitgereikt. Vanaf dat moment is de maatregel in werking getreden. In dit geval kan ervan worden uitgegaan dat de ophouding 5 uur en 45 minuten heeft geduurd, namelijk van 27 februari 2024, 19:00 uur tot 28 februari 2024, 9:45 uur, het tijdstip waarop de maatregel aan eiser in persoon is uitgereikt. Daarom is hij niet langer dan de toegestane zes uur opgehouden. De ophouding is feitelijk en juridisch geëindigd op het tijdstip dat eiser in bewaring werd gesteld, waardoor eiser niet zonder geldige titel heeft vastgezeten. De beroepsgrond faalt.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb [5] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onttrekking aan het toezicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
Voortvarendheid
8. Tot slot voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt. Eiser wordt op 15 maart 2024 overgedragen naar Duitsland. Het heeft dus sinds de inbewaringstelling achttien dagen geduurd voordat een overdracht kon worden gepland. Volgens eiser is dit te lang, vooral gezien de relatief korte afstand naar Duitsland.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Sinds de inbewaringstelling van 28 februari 2024 heeft verweerder eiser op 4 maart 2024 uitgenodigd voor een vertrekgesprek. Op dat moment heeft verweerder dus een eerste daadwerkelijke uitzettingshandeling verricht. Dat eiser heeft geweigerd om in gesprek te gaan doet daar niet aan af. Op diezelfde dag heeft verweerder een claimverzoek naar Duitsland verstuurd. Vervolgens heeft verweerder op 6 maart 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd, op 8 maart 2024 een verzoek tot grensoverdracht gestuurd en is de feitelijke overdracht inmiddels gepland op 15 maart 2024. Verweerder heeft dus op de vierde dag van de tenuitvoerlegging van de maatregel de eerste uitzettingshandeling verricht en dat is volgens vaste rechtspraak voldoende voortvarend. [6] Dat de feitelijke overdracht enige tijd op zich laat wachten, maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets [7]
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
3.Zie pagina 2 van het proces-verbaal ophouding en onderzoek (M105-A) van 27 februari 2024.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2278.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.