ECLI:NL:RBDHA:2024:3826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen en gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had op 13 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 12 februari 2024 afgewezen, met een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar. De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelde dat hij in 2019 door een bende was benaderd om voor hen te werken en dat hij bedreigd en aangevallen was. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig waren, vooral omdat hij geen documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn relaas. De rechtbank merkte op dat eiser wisselende verklaringen had afgelegd en dat er geen noodzaak bleek voor internationale bescherming.

De rechtbank concludeerde dat de problemen met de bende niet voldoende waren onderbouwd en dat Algerije niet als veilig land kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, maar de rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag als terecht beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5928

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite ).

Inleiding

1. Eiser heeft op 13 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 12 februari 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond, een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De gemachtigde van eiser heeft voor de zitting laten weten dat eiser en hij niet aanwezig zullen zijn.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in de zomer van 2019 is benaderd door een bende om voor hen te werken. Deze bende houdt zich bezig met drugshandel. Eiser heeft geweigerd, is toen door de bende bedreigd en is in april/mei 2021 aangevallen en met een mes gestoken. Van de fysieke aanval heeft eiser aangifte gedaan. Eiser heeft Algerije op 26 juli 2022 verlaten, omdat het voor hem daar niet meer veilig was. Bij terugkeer naar Algerije vreest eiser slachtoffer te worden van de bende.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, en
de problemen met een bende.
5.1.
Verweerder heeft over het eerste relevante element opgemerkt dat eiser zijn identiteit niet met documenten heeft aangetoond, maar dat voor deze procedure de door eiser genoemde persoonsgegevens wel worden aangehouden. Verder heeft verweerder overwogen dat uit de reisbewegingen door EU-lidstaten geen noodzaak blijkt voor internationale bescherming. Eiser heeft die bescherming niet zo snel mogelijk na aankomst in Europa ingeroepen. Verweerder heeft de gestelde problemen met een bende ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn relaas onderbouwen, terwijl dat wel van hem mocht worden verwacht. Verder heeft eiser volgens verweerder vaag en summier en ook tegenstrijdige dan wel wisselende verklaringen afgelegd. Verweerder stelt dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt.
Het beroep
6. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat verweerder vasthoudt aan de stelling dat van hem mag worden verwacht dat hij zijn verklaringen zoveel mogelijk met documenten onderbouwt. In het bestreden besluit erkent verweerder immers dat er in Algerije gesproken kan worden van een hoge mate van corruptie en een gebrek aan regulatie met betrekking tot het overheidsapparaat. Verder is aan eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij zich niet exact kan herinneren op welk moment hij is aangevallen. Het incident is van grote invloed geweest op het psychische en fysieke welbevinden van eiser en daarom kan hij zich de datum niet precies herinneren. Eiser stelt niet vaag en wisselend te hebben verklaard over zijn woonsituatie. Ook heeft eiser niet wisselend verklaard over waarom de betreffende bende in hem geïnteresseerd zou zijn. Volgens eiser loopt hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op ernstige schade. Algerije is voor hem niet een veilig land van herkomst.
Herhaling zienswijze
7. De rechtbank overweegt dat de stelling van eiser in beroep dat zijn zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen worden aangemerkt als een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze. Het is aan eiser om in beroep concreet aan te geven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is. De rechtbank zal zich dan ook richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank verwijst hierbij naar uitspraken van de Afdeling. [1]
Geloofwaardigheid problemen met een bende
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij een medische verklaring in Pdf-formaat op zijn telefoon heeft waaruit blijkt dat hij in Algerije in het ziekenhuis is behandeld naar aanleiding van het steekincident. Eiser heeft dit document echter niet overgelegd. Ook heeft eiser verklaard dat hij drie dagen na het steekincident aangifte heeft gedaan bij de politie. Hiervan zijn evenmin stukken overgelegd. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat corruptie en een gebrek aan regulatie niet betekenen dat sprake is van een onmogelijkheid om aan documenten te komen.
8.1.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat de verklaringen van eiser over de reden waarom de bende in hem geïnteresseerd was niet als tegenstrijdig kunnen worden aangemerkt, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de geloofwaardigheid van het tweede relevante element, omdat eiser over andere aspecten vaag, summier en wisselend heeft verklaard. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder.
8.2.
Verweerder heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat de gestelde problemen met de bende de kern vormen van eisers relaas en dat daarom van hem mag worden verwacht dat hij precies kan aangeven wanneer bepaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. De stelling dat het steekincident psychische en fysieke klachten bij eiser heeft veroorzaakt, waardoor hij de informatie niet exact kan reproduceren, maakt dat oordeel niet anders. Deze stelling is bovendien niet nader onderbouwd. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat eiser wisselend heeft verklaard over waar hij - ten tijde van de ontstane problemen - in Algerije woonachtig was. Verweerder heeft dit relevant geacht omdat eiser heeft verklaard bedreigingen aan huis te hebben ontvangen. Verweerder heeft van belang mogen achten dat eiser tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij en zijn gezin altijd bij zijn opa hebben gewoond en nooit zijn verhuisd en dat eiser (eerst) tijdens het nader gehoor heeft aangegeven dat hij een sociale woning heeft gekregen. In aanvulling hierop heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien dat als tijdens het aanmeldgehoor aan eiser wordt gevraagd wat zijn woonsituatie is dat hij dan niet direct aangeeft hoe zijn daadwerkelijke woonsituatie is geweest.
8.3.
Voor zover eiser stelt dat Algerije voor hem niet als veilig land kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat de afwijzing hier niet op gestoeld is. Algerije is niet als veilig land aangemerkt. [2]
8.4.
Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de problemen met de bende ongeloofwaardig zijn. De asielaanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Dat betekent dat eiser geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1028).
2.Zie de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 11 juni 2021 over de herbeoordeling van onder andere Algerije (19 637, nr. 2743).