ECLI:NL:RBDHA:2024:3778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL24.1813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser van Turkse nationaliteit, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de eiser met onbekende bestemming was vertrokken en er geen contact meer was met zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de staatssecretaris te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht in Nederland. Dit betekent dat de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

In deze zaak heeft de staatssecretaris op 13 februari 2024 meegedeeld dat de eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van de eiser heeft op 26 februari 2024 bevestigd dat er geen contact meer is met de cliënt. De rechtbank concludeert hieruit dat de eiser geen procesbelang meer heeft en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1813

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser procesbelang?
2. Uit vaste rechtspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming.
3. De staatssecretaris heeft de rechtbank op 13 februari 2024 laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser verzocht op bovengenoemd bericht van de staatssecretaris, met de vraag of de gemachtigde nog in contact staat met eiser, te reageren. De gemachtigde van eiser heeft op 26 februari 2024 laten weten dat hij inmiddels geen contact meer heeft met zijn cliënt. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland, zodat hij geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen concreet procesbelang heeft in deze zaak.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.