Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.De procedure
2.Beoordeling
- BAT de geldigheid van de gedelegeerde richtlijn daarmee onderbouwd ter discussie kan stellen in een procedure bij de Nederlandse rechter, met als gevolg dat de Nederlandse rechter nadien vragen kan stellen aan het Hof van Justitie over de geldigheid van de gedelegeerde richtlijn;
- als het Hof van Justitie vervolgens oordeelt dat de gedelegeerde richtlijn ongeldig is, daaruit volgt dat de Nederlandse implementatie daarvan ook ongeldig is en onverbindend kan worden verklaard.
een vergelijkbare zaak” loopt over de geldigheid van de gedelegeerde richtlijn en het verbod op verhitte tabaksproducten met een kenmerkend aroma. Wat de status van deze procedure was, kon BAT op dat moment niet aangeven.
incorrecte methode” de aanwezigheid van een aanzienlijke verandering in de omstandigheden vast te stellen. Daarbij gaat het – net als in deze procedure – om bezwaren tegen het berekenen van het marktaandeel op basis van stickequivalenten in plaats van tabaksgewicht (in de Ierse zaak wordt gesproken van: “
aantal producteenheden” in plaats van
“volume in gewicht”) en de vaststelling van de Europese Commissie dat het marktaandeel van verhitte tabaksproducten groter is dan “
de marktaandeeldrempel van 2,5%”. De Ierse rechter heeft geconcludeerd dat gerede twijfel bestaat over de geldigheid van de manier waarop de Europese Commissie heeft berekend dat zich een aanzienlijke verandering in omstandigheden met betrekking tot tabaksproducten heeft voorgedaan, en hierin aanleiding gezien tot het stellen van de volgende prejudiciële vraag:
mathematisch-methodologische” aard van het verzochte deskundigenbericht zou kunnen leiden tot andere, beter gemotiveerde prejudiciële vragen dan de vragen van de Ierse rechter – en dus een andere uitkomst, kan de rechtbank dit standpunt niet volgen. Tijdens de zitting is de door BAT voorgestelde vraagstelling besproken en waren beide partijen het – terecht – erover eens dat de kernvraag die moet worden beantwoord door het Hof van Justitie is, of de Europese Commissie in redelijkheid op basis van de door haar gebruikte methode (op basis van stickequivalenten) mocht vaststellen dat sprake was van een aanzienlijke verandering in de omstandigheden. Dat is precies de essentie van de hiervoor weergegeven prejudiciële vraag van de Ierse rechter.