8.5De rechtbank volgt wel het betoog van eisers dat dermate ingrijpende besluiten als hier aan de orde niet hadden kunnen worden genomen zonder dat verweerder zich uitdrukkelijk rekenschap heeft gegeven van de financiële gevolgen voor deze groepen vissers. Dit geldt temeer nu (verdere) verlenging van de overgangstermijn niet mogelijk, althans onwenselijk, was. Dit betekent dat verweerder met een motivering als hiervoor onder 8.2 weergegeven, gelet op het evenredigheidsbeginsel zoals dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, niet heeft kunnen volstaan. Het standpunt van verweerder dat de verzoeken van eisers om schadeloosstelling prematuur zijn, kan niet worden gevolgd. Eisers hebben in het bezwaarschrift onder 7 uitdrukkelijk gesteld aanspraak te maken op een nadeelcompensatie dan wel een schadevergoeding naar billijkheid. Gelet op het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb vindt in geval van een ontvankelijk bezwaar op grondslag daarvan een heroverweging van het aangevallen besluit plaats. Dit betekent dat verweerder niet had mogen volstaan met de enkele mededeling dat het onderdeel schadeloosstelling buiten de reikwijdte van de procedure valt en dat daarop een afzonderlijke reactie zal volgen. De omstandigheid dat, zoals verweerder stelt, ten tijde van de bestreden besluiten nog niet vaststond of sprake was van rechtmatig of onrechtmatig overheidshandelen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen reden zijn om bij de intrekking van de eerder verleende toestemmingen niet in te gaan op het verzoek om financiële compensatie.
9. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb, voor zover daarin door verweerder geen besluit is genomen over de door eisers gevraagde financiële compensatie. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten voor zover die worden vernietigd in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nog moet ingaan op het aspect van de financiële compensatie. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het herstel van het gebrek nader onderzoek vraagt en tijd zal kosten en het te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank op dat de vernietiging van de bestreden besluiten niet betekent dat daarmee ook de (primaire) intrekkingsbesluiten komen te vervallen.
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).