ECLI:NL:RBDHA:2024:3750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL24.3736 en NL24.3737
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek naar het buitenland

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag. De eiser, die al geregistreerd stond als met onbekende bestemming (MOB), had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Echter, tijdens de beroepsprocedure is de eiser naar Duitsland vertrokken, wat leidde tot de conclusie dat hij geen procesbelang meer had bij de voortzetting van de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 28 december 2023 is vertrokken en dat hij op 14 maart 2024 in Duitsland is aangehouden. De gemachtigde van de eiser had verzocht om de zitting digitaal bij te wonen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 18 maart 2024 behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de eiser niet meer in Nederland verbleef en er geen procesbelang meer was. De uitspraak werd gedaan door rechter en voorzieningenrechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier R.E.J. Jansen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.3736 en NL24.3737
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

ProcesverloopBij besluit van 25 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure buiten behandeling gesteld, omdat eiser op 28 december 2023 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaak NL24.3736) en een verzoekschrift ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening (zaak NL24.3737).
Op 17 maart 2024 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank meegedeeld dat eiser niet ter zitting kan verschijnen en aangegeven daarover op zitting een nadere toelichting te geven. Verder heeft de gemachtigde verzocht om eiser in gelegenheid te stellen om de zitting via whatsapp bellen digitaal bij te wonen. De rechtbank heeft dat verzoek op 18 maart 2024 afgewezen en heeft eiser opgeroepen om in persoon op zitting te verschijnen.
De rechtbank heeft de beide zaken op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaken ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan in de beroepszaak en is tevens beslist op het verzoek om voorlopige voorziening.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep niet-ontvankelijk is en overweegt daarover het volgende.
2. De rechtbank stelt eerst vast dat eiser al gedurende de besluitvormingsprocedure, ten tijde van het voornemen op 9 januari 2024, als MOB staat geregistreerd.
De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat eiser sindsdien niet meer bij de staatssecretaris in beeld is.
3. De rechtbank stelt, gelet op wat de gemachtigde van eiser heeft aangegeven, verder vast dat dat eiser gedurende deze beroepsprocedure op 7 februari 2024 is vertrokken naar Duitsland, dat hij op 14 maart 2024 in Duitsland is aangehouden in de trein en dat hij thans verblijft in een (jeugdafdeling van een) asielzoekerscentrum in Duitsland. De rechtbank is van oordeel dat het voor eisers rekening en risico komt, dat hij gedurende deze beroepsprocedure is vertrokken naar Duitsland. Dat eiser mogelijk minderjarig zou zijn, maakt dat oordeel niet anders.
4. Nu vaststaat dat eiser is vertrokken naar Duitsland, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat eiser geen prijs meer stelt op het voortduren van de onderhavige beroepsprocedure tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag in Nederland, zodat aan het beroep het procesbelang is komen te ontvallen. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook niet nader beoordelen.
5. De gemachtigde van eiser betoogt dat er nog steeds regelmatig contact is met eiser en dat er daarom nog steeds procesbelang is bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) blijkt dat verblijf in Nederland van belang is om aan te nemen of in gevallen als deze waarin een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd, maar met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, de vreemdeling nog prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019 [1] ). De omstandigheid dat er nog steeds contact is tussen eiser en zijn gemachtigde is in het kader van deze beroepsprocedure niet meer relevant, omdat vaststaat dat eiser niet meer in Nederland maar in Duitsland verblijft. Bovendien en ten overvloede overwegend, weet de gemachtigde van eiser niet exact aan te geven waar en op welk adres eiser in Duitsland verblijft.
6. Nu het procesbelang aan het onderhavige beroep is komen te ontvallen, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
7. Omdat uitspraak is gedaan in de beroepszaak en de voorzieningenrechter ook geen andere omstandigheden ziet voor het treffen van een voorlopige voorziening, wijst de voorzieningenrechter dat verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2024 door mr. N.M. van Waterschoot, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.