ECLI:NL:RBDHA:2024:3736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.20668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser met Afghaanse nationaliteit afgewezen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, rechtbank oordeelt dat onvoldoende is gemotiveerd dat eiser niet werkzaam was bij de lokale politie en dat hij problemen heeft met de Taliban

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, diende op 4 september 2021 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 28 juni 2023 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 19 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

Eiser heeft verklaard dat hij bij de lokale politie heeft gewerkt en dat hij problemen heeft met de Taliban, die zijn zoon in 2019 hebben vermoord. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden bij de lokale politie en de problemen met de Taliban ongeloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser inconsistenties in zijn verklaringen niet voldoende zijn onderbouwd door de staatssecretaris. Bovendien is er onvoldoende aandacht besteed aan de situatie waarin eiser zich bevindt, nu hij terug moet keren naar Afghanistan waar de Taliban de macht heeft.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20668

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 4 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 28 juni 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Masshoor als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1967. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij de lokale politie heeft gewerkt. De zoon van eiser heeft tot aan zijn dood in 2019 ook bij de lokale politie gewerkt. Eiser heeft een familieconflict met zijn oom en drie neven die aanhanger zijn van de Taliban. Zijn neven hebben kort voor het vertrek van eiser uit Afghanistan zijn zoon vermoord. Bij terugkeer zal de Taliban eiser ook vermoorden.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- werkzaamheden bij de lokale politie (ALP)
- problemen met familie/Taliban
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Dat eiser werkzaam is geweest bij de lokale politie vindt verweerder niet geloofwaardig, omdat eiser hierover wisselend, vaag en summier heeft verklaard.
Daarnaast vindt verweerder niet geloofwaardig dat eiser problemen heeft met de Taliban.
Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond [1] .
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser vindt dat verweerder niet heeft kunnen concluderen dat de verklaringen over zijn werkzaamheden bij de lokale politie ongeloofwaardig zijn. Evenmin heeft verweerder kunnen concluderen dat de verklaringen over de problemen met de familie en Taliban ongeloofwaardig zijn. Ook is onvoldoende oog geweest voor de situatie waarin eiser zich bevindt, namelijk het feit dat hij asiel heeft gevraagd vanwege zijn problemen met de Taliban en terug moet keren naar Afghanistan waar zij de macht hebben. Niet valt uit te sluiten valt dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Taliban. Verder is ook niet duidelijk hoe bij het landenbeleid een afweging is gemaakt om vreemdelingen die na een afgewezen asielaanvraag terugkeren naar Afghanistan niet op te nemen als risico-of minderheidsgroep. In dit verband verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank van 20 juni 2023 [2] . Verweerder had eiser het voordeel van de twijfel moeten geven, zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 29 juni 2022 [3] is aangekondigd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Werkzaamheden bij de lokale politie
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij de ALP werkzaam was. De rechtbank acht hiertoe meerdere aspecten van belang en zal hieronder de belangrijkste punten bespreken.
5.1.
Wat betreft de datum van de start van de werkzaamheden van eiser bij de ALP vindt verweerder dat eiser enerzijds heeft aangegeven dat hij tien jaar geleden is gestart met zijn werkzaamheden bij de ALP en anderzijds zestien jaar. Dit verschil vindt verweerder, ook gelet op het referentiekader van eiser, onverklaarbaar groot. Er mag volgens verweerder verwacht worden dat consistent wordt verklaard over hoelang eiser dit werk heeft gedaan. Het zou volgens verweerder wellicht anders zijn geweest als eiser consistent was geweest in het louter denken in gebeurtenissen en dus geen verklaringen had afgelegd die een tijdsduur betreffen. Verweerder heeft op dit punt onvoldoende gemotiveerd waarom eiser hierover tegenstrijdig heeft verklaard. Eiser heeft in het aanmeldgehoor weliswaar aangegeven dat het een periode van zestien jaar betrof [4] , maar in datzelfde gehoor [5] heeft eiser ook aangegeven dat hij in de landbouw heeft gewerkt tot Karzai aan de macht kwam en dat hij daarna bij de lokale politie is gaan werken. Eiser zou dan inderdaad tien jaar bij de ALP hebben gewerkt. In het nader gehoor heeft eiser ook verklaard dat hij ongeveer tien jaar bij de lokale politie heeft gewerkt. [6] Dat het anders zou zijn geweest als eiser louter in gebeurtenissen denkt en dus geen verklaring had afgelegd, volgt de rechtbank ook niet. In het aanmeldgehoor wordt namelijk door verweerder gevraagd “
Wat was uw laatste werk in uw land van herkomst”. Onder de vraag staat de periode. Het is niet onverklaarbaar dat eiser heeft gedacht dat hij hier een tijdsduur moest aangeven. Vervolgens legt eiser uit dat hij bij de ALP is gaan werken nadat Karzai is afgetreden. Dit geeft aan dat eiser door middel van een gebeurtenis specifieker heeft kunnen aangeven wanneer hij is begonnen met werken. Dat er sprake zou zijn van een inconsistente verklaring wordt dan ook niet gevolgd.
Verder merkt de rechtbank ook op dat verweerder eiser hier niet mee heeft geconfronteerd in het nader gehoor.
5.2.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de herkenbaarheid van medewerkers van de ALP. Eiser verklaart hierover dat uit de naam van de ALP kan worden opgemaakt dat zij gekleed zijn als normale burgers. [7] Hoewel uit de bronnen die verweerder heeft overgelegd volgt dat er medewerkers zijn die een uniform dragen is niet gebleken dat bij dit bij alle medewerkers het geval is. Daarnaast volgt uit andere bronnen dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de burgerpolitie en de geüniformeerde politie. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt.
5.3.
Ten aanzien van de raketaanval heeft verweerder tegengeworpen dat de verklaring over de raketaanval op de controlepost vaag en onlogisch is. Daarnaast had in de correctie en aanvullingen meteen kunnen worden toegelicht dat het om een daadwerkelijke waarneming ging. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. In het nader gehoor heeft verweerder aan eiser gevraagd wie de rakketen afvuurde. Eiser verklaart hierover dat het de Taliban is. Vervolgens geeft hij aan dat de zij de rakketten gewoon op hun schouder dragen. [8] De rechtbank ziet niet in waarom hier sprake is van een ongerijmdheid. Eiser had voor het voornemen niet kunnen weten dat verweerder het anders dan een waarneming zou opvatten waardoor hij dit had moeten aangeven in de correctie en aanvullingen.
Problemen met de familie/Taliban
6. De problemen met de familie en taliban vloeien mede voort uit het feit dat eiser bij de ALP werkzaam is. Gelet op het voorgaande behoeft dit element geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft zijn standpunt dat de werkzaamheden van eiser bij de ALP ongeloofwaardig zijn, onvoldoende gemotiveerd. De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen bespreking. Het ligt nu op de weg van verweerder om de werkzaamheden bij de ALP en de problemen met de familie/Taliban opnieuw integraal te beoordelen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen 8 weken vanaf heden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 19637, nr. 2912.
4.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 6.
5.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 6.
6.Verslag nader gehoor, p. 4.
7.Verslag nader gehoor, p. 15.
8.Verslag nader gehoor, p. 5.