ECLI:NL:RBDHA:2024:3720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.15648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing mvv-aanvraag en verschoonbare termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een mvv-nareis beoordeeld. Eiser, een Palestijn uit Syrië, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag op 7 november 2022 had afgewezen. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was door een samenloop van omstandigheden, waaronder de ziekte van zijn advocaat en het overlijden van de vader van zijn contactpersoon bij Vluchtelingenwerk.

De rechtbank oordeelt dat, hoewel het bezwaar te laat is ingediend, de omstandigheden die eiser aanvoert, zoals de rol van zijn contactpersoon en de impact van het overlijden, voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-, en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de omstandigheden die kunnen leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank wijst op eerdere uitspraken die relevant zijn voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren en de rol van professionele rechtshulpverleners in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15648

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de voor hem ingediende aanvraag om een mvv [1] voor nareis afgewezen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 7 november 2022 afgewezen (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 2 mei 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [referent] (referent), de gemachtigde van eiser, F. Kanaan als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2006 en is een Palestijn uit Syrië. Hij is de zoon van referent, die voor hem een aanvraag voor een mvv-nareis heeft ingediend. Aan referent is op 13 maart 2021 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen omdat de familierechtelijke relatie tussen referent en eiser niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt. Omdat eisers familieleden als Palestijnse migranten niet in aanmerking komen voor officiële, door de Syrische autoriteiten uitgegeven documenten over hun familierelatie, heeft verweerder een DNA-onderzoek opgestart. Met dit DNA-onderzoek heeft het NFI [2] volgens verweerder vastgesteld dat eiser niet het biologische kind is van referent. Referent is vervolgens gehoord om de resultaten van het onderzoek te bespreken en heeft daarbij aangegeven geen verklaring voor de uitslag van het onderzoek te kunnen geven, maar eiser desondanks te blijven beschouwen als zijn eigen zoon. Ook heeft referent aangegeven een eigen DNA-onderzoek naar de familierelatie tussen hem en eiser te laten uitvoeren. Nadat bij een eerste poging te weinig DNA-materiaal beschikbaar bleek en de organisatie DNA-test.nl niet aangaf binnen welke termijn de resultaten van een nieuw onderzoek beschikbaar zouden zijn, heeft verweerder geen aanleiding gezien de besluitvorming aan te houden. Verweerder er in het bestreden besluit ook op gewezen dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd die kunnen leiden tot twijfel aan de juistheid en betrouwbaarheid van het door het NFI uitgevoerde DNA-onderzoek. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen het primaire besluit. In het bestreden besluit is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. Volgens verweerder is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser erkent dat het bezwaar te laat is ingediend, maar stelt dat de termijnoverschrijding wél verschoonbaar is en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. [3] Het is een samenloop van omstandigheden geweest die ertoe hebben geleid dat niet tijdig bezwaar is ingediend. Eiser meent dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de genoemde omstandigheden, in samenhang bezien, niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser wijst in dit kader op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 26 maart 2021 waarbij het niet behalen van een termijn door een advocaat vanwege ziekte niet tegengeworpen mocht worden. [4] Verder wijst eiser erop dat de reden dat een te laat ingediend bezwaarschrift doorgaans niet-ontvankelijk wordt verklaard ligt in de rechtszekerheid. Verweerders belang bij rechtszekerheid weegt volgens eiser in dit geval echter minder zwaar dan zijn belangen en die van referent en in dit geval zijn ook geen belangen van derden betrokken. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 11 januari 2023. [5] Tot slot verwijst eiser naar de conclusie van Raadsheer Advocaat-Generaal Widdershoven van 7 september 2023 [6] , naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zeeland-West-Brabant [7] en naar het wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit dateert van 7 november 2022. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt vier weken. Eiser had dus tot en met 5 december 2022 om een bezwaarschrift in te dienen. Eiser heeft op 23 januari 2023 een bezwaarschrift ingediend. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar weliswaar te laat is, maar dat gelet op de aangevoerde omstandigheden sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.1.
Referent heeft aangevoerd dat hij zeer geschokt was dat het DNA-onderzoek een negatief resultaat had en dat hij met hulp van Vluchtelingenwerk een nieuw DNA-onderzoek heeft opgestart. Hij wijst erop dat hij hangende het bezwaar werd bijgestaan door een contactpersoon van Vluchtelingenwerk en dat hij erop mocht vertrouwen dat die op tijd de juiste stappen zou nemen. Hij was vanwege zijn kwetsbare positie als statushouder niet in staat om dit te controleren. Zijn contactpersoon bij Vluchtelingenwerk besloot te wachten met het indienen van bezwaar totdat het resultaat van dit nieuwe DNA-onderzoek binnen was. Dit DNA-onderzoek liep echter vertraging op. Daarbij kwam dat de vader van de contactpersoon op 2 december 2022, dus enkele dagen voor het verstrijken van de bezwaartermijn, is overleden. Hierdoor is een overmachtssituatie ontstaan en heeft de contactpersoon er niet meer aan gedacht om ervoor te zorgen dat op tijd (pro forma) bezwaar werd ingediend. Pas toen de uitslag van het nieuwe DNA-onderzoek binnenkwam, realiseerde de contactpersoon zich dat er geen bezwaar was ingediend en heeft hij dit alsnog gedaan.
5.2
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie in dit soort zaken geldt dat als een belanghebbende gedurende de overschreden bezwaar of beroepstermijn wordt bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, diens handelen in beginsel voor rekening van de indiener komt. Van de contactpersoon van referent bij Vluchtelingenwerk had dus mogen worden verwacht dat hij de bezwaartermijn had bewaakt en, zoals verweerder naar voren heeft gebracht, een pro-forma bezwaarschrift had ingediend. De rechtbank stelt echter vast dat de contactpersoon van referent ook van plan was om bezwaar in te dienen, maar hier in afwachting van de resultaten van het nieuwe DNA-onderzoek mee heeft gewacht en dit vervolgens door het overlijden van zijn vader, kort voor het verstrijken van de bezwaartermijn, is vergeten. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een heel bijzondere omstandigheid aan de kant van de professionele rechtshulpverlener zelf, die een uitzondering op het hiervoor weergegeven uitgangspunt rechtvaardigt. Niet kan immers worden uitgesloten dat de contactpersoon alsnog pro forma bezwaar had ingediend om de termijn veilig te stellen, als zijn vader niet kort voor het verstrijken ervan was overleden. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat sprake is van een tweepartijengeschil en eiser een groot belang heeft bij de beoordeling van zijn bezwaar. Verweerder heeft daarom in redelijkheid niet tot de conclusie kunnen komen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

Conclusie en gevolgen

6. Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb [8] . De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen een termijn van acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Nederlands Forensisch Instituut.
3.Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 26 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4007.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84.
7.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den haag, zittingsplaats Zeeland-West-Brabant van
8.Algemene wet bestuursrecht.