In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een mvv-nareis beoordeeld. Eiser, een Palestijn uit Syrië, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag op 7 november 2022 had afgewezen. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was door een samenloop van omstandigheden, waaronder de ziekte van zijn advocaat en het overlijden van de vader van zijn contactpersoon bij Vluchtelingenwerk.
De rechtbank oordeelt dat, hoewel het bezwaar te laat is ingediend, de omstandigheden die eiser aanvoert, zoals de rol van zijn contactpersoon en de impact van het overlijden, voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-, en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de omstandigheden die kunnen leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank wijst op eerdere uitspraken die relevant zijn voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren en de rol van professionele rechtshulpverleners in dit proces.