ECLI:NL:RBDHA:2024:3709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.22758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van medische situatie en beoordeling van voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek, alsook het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, geboren in 1991 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend op basis van zijn medische situatie. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zaak op 23 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten op basis van een eerder BMA-advies van 17 februari 2022, waaruit blijkt dat er geen acute medische noodsituatie is. Eiser had geen nieuwe toestemmingsverklaring overgelegd, wat noodzakelijk was voor het aanvragen van een nieuw BMA-advies. De rechtbank concludeert dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep.

De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22758 en NL23.22759
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van den Hoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Bij besluit van 15 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 [1] afgewezen.
1.2.
Bij besluit (het bestreden besluit) van 8 augustus 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, xx als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1991 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser wil op grond van zijn medische situatie uitstel van vertrek. Hij heeft eerder al meerdere soortgelijke aanvragen ingediend. Bij uitspraak van 5 juli 2023 [2] heeft de rechtbank geoordeeld dat het BMA advies van 17 februari 2022 aan de besluitvorming ten grondslag kon worden gelegd en dat daaruit volgt dat de medische klachten niet zo ernstig zijn dat er een risico bestaat op een medische noodsituatie op korte termijn. Deze uitspraak staat in rechte vast. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag van eiser afgewezen. Nu eiser in deze procedure geen nieuwe ondertekende “Toestemmingsverklaring medische gegevens” heeft overgelegd, kan er geen nieuw BMA advies worden aangevraagd. Gelet hierop heeft verweerder beslist aan de hand van het BMA advies van 17 februari 2022 en daaruit volgt dat geen sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Het dossier was volledig nadat de huisarts in juli 2023 heeft gereageerd en de benodigde medische informatie heeft verstrekt. Vanwege de ernstige medische toestand van eiser was het niet mogelijk om binnen de gestelde termijn, of voor de datum van het besluit, de gevraagde toestemmingsverklaringen te verkrijgen. Er is door verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat er al eerder een toestemmingsverklaring was overgelegd. Verweerder had dan ook alle relevante documenten en had die aan het BMA moeten overleggen. Eiser vindt verder dat het BMA-advies van 17 februari 2022 onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het gegeven advies is namelijk tegenstrijdig, want enerzijds erkent het BMA dat behandelingen niet onderbroken mogen worden, maar anderzijds concludeert verweerder dat op korte termijn geen medische noodsituatie ontstaat. Tot slot is de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Toestemmingsverklaring
5. Verweerder heeft bij herstelverzuimbrief van 13 juli 2023 eiser verzocht om een nieuwe ondertekende “Toestemmingsverklaringen medische gegevens” over te leggen aangezien de geldigheidsduur van de eerder overgelegde verklaringen waren verlopen. Eiser heeft hier niet op gereageerd en heeft geen nieuwe toestemmingsverklaringen overgelegd. Ook heeft eiser op geen enkele wijze onderbouwd dat het vanwege zijn medische toestand niet mogelijk was om de toestemmingsverklaringen te overleggen, dan wel dat het niet mogelijk was om verweerder daarover te informeren. Het komt dan ook voor eigen rekening en risico van eiser dat er geen nieuw BMA-advies kon worden opgevraagd. Gelet hierop heeft verweerder terecht het bestreden besluit genomen aan de hand van het eerdere BMA advies van 17 februari 2022.
BMA-advies van 17 februari 2022
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het BMA-advies van 17 februari 2022 ook ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing op bezwaar van 15 maart 2022 en de uitspraak in het daartegen ingestelde beroep. De rechtbank verwijst dan ook naar hetgeen hierover is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank van 5 juli 2023. [3]
6.2.
De stelling van eiser dat terugkeer naar Marokko een schending van artikel 3 EVRM oplevert, volgt de rechtbank niet, nu uit het BMA-advies blijkt dat er geen medische noodsituatie op korte termijn valt te verwachten. Dat eiser op de lange termijn nazorg nodig zou hebben, maakt het voorgaande niet anders.
Hoorplicht
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Van het horen mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden in het bezwaarschrift, mocht verweerder afzien van het horen van eiser.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [4]
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep

of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
4.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.