ECLI:NL:RBDHA:2024:3689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer afgewezen met een primair besluit op 3 november 2021. Het college handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 16 december 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 9 november 2023 is behandeld. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 21 december 2023 vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat het college tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht. Het college heeft onvoldoende inzicht gegeven in de hulpvraag van eiseres en welke ondersteuning nodig is voor haar zelfredzaamheid en participatie. Het college heeft vervolgens aangegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid om het zorgvuldigheidsgebrek te herstellen. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak en de tussenuitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.750,- bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G. Grijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: C. van Oord).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 3 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 december 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.4.
In de tussenuitspraak van 21 december 2023 [1] (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.5.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.6.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Wat heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld?
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen, omdat het college tekort is geschoten bij de uitvoering van zijn onderzoeksplicht. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen omdat het college de hulpvraag van eiseres onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Verder is onvoldoende gebleken welke ondersteuning naar aard en omvang volgens het college nodig is om eiseres een passende bijdrage te leveren in haar zelfredzaamheid en participatie. Het college had dit eerst moeten onderzoeken alvorens het onderzoek erop gericht kon zijn of eiseres gebruik kan maken van een voorziening van InZet, die volgens het college als algemene voorziening voorgaat op het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Bovendien geven de uitkomsten van het onderzoek en het hierop gebaseerde besluit onvoldoende duidelijkheid aan eiseres over de vraag welke concrete voorziening van InZet het college voor eiseres als algemene voorziening als bedoeld in de Wmo 2015 voor ogen heeft. Het college had dit eerst moeten onderzoeken, alvorens het bestreden besluit te nemen.
Oordeel rechtbank
4. Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid het zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het bestreden besluit blijft daarmee in strijd met zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en het college opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen.
4.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank de beroepsgronden die er kort gezegd op neerkomen dat het college eiseres in de gelegenheid had moeten stellen om zelf haar zorg in te kopen, niet besproken. Dat heeft te maken met het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit. De beoordeling van die beroepsgronden hangt namelijk af van de uitkomst van de nadere besluitvorming van het college op het punt van het gebrek. Daarom kan de rechtbank die beroepsgronden ook in deze uitspraak niet beoordelen. Deze punten zullen in de nadere besluitvorming van het college opnieuw aan de orde moeten komen.
Conclusie en gevolgen
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college moet daarom een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met wat de rechtbank in deze uitspraak en de tussenuitspraak heeft overwogen. De rechtbank geeft het college een termijn van acht weken om het nieuwe besluit te nemen. Deze termijn komt overeen met de onderzoeks- en beslistermijn van de artikelen 2.3.2, eerste lid, en 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015 tezamen en vangt aan na de dag van verzending van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.