Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
Op grond van artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo 2015 voert het college, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Op grond van het vierde lid onderzoekt het college:
de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
e behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 verleent het college een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie voor zover de cliënt dit naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met behulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college, indien de cliënt dit wenst, hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Wmo-verordening Zoetermeer 2015 (zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit)
Artikel 3.1 Algemene criteria maatwerkwerkvoorziening
1. Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Zoetermeer komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:
op eigen kracht;
met gebruikmaking van voorzieningen die voor de cliënt algemeen gebruikelijk worden geacht;
met gebruikelijke hulp;
met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel
met gebruikmaking van algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen.
2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert, rekening houdend met het verslag of het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 2.4 van deze verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
3. Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden problemen bij het zich handhaven in de samenleving voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:
op eigen kracht;
met gebruikmaking van voorzieningen die voor de cliënt algemeen gebruikelijk worden geacht;
met gebruikelijke hulp;
met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel
met gebruikmaking van algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen.
4. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert, rekening houdend het verslag of het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 2.4 van deze verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
5. Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening neemt het college het verslag of het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 2.4 van deze verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan als uitgangspunt.
Artikel 3.2 Specifieke criteria maatwerkvoorziening
1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:
deze langdurig noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen, met dien verstande dat voor hulp bij het huishouden en individuele begeleiding ook een kortdurende noodzaak volstaat;
deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is;
deze in overwegende mate op de cliënt gericht is.
2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
indien deze voor de persoon als de cliënt algemeen gebruikelijk is;
voor zover de cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening;
voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van hogere kosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens behoefte aan maatschappelijke ondersteuning waarvoor de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd;
indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
indien de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden had om zelf voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie;
indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen;
indien de cliënt geen woonplaats heeft of zal hebben in de gemeente Zoetermeer en niet in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of ingeschreven zal worden.
3. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:
de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was;
de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.
4. De aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt afgewezen indien de maatwerkvoorziening is gerealiseerd voor de melding dan wel de aanvraag.
5. De aanvraag om een maatwerkvoorziening kan worden afgewezen indien deze nog niet is gerealiseerd voor de melding dan wel aanvraag, maar waarbij de cliënt al wel verplichtingen is aangegaan, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld.