ECLI:NL:RBDHA:2024:3685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
21/6248, 23/4702 & 23/5763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering en individuele inkomenstoeslag met betrekking tot onroerend goed in Marokko

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024, geregistreerd onder de zaaknummers SGR 21/6248, 23/4702 en 23/5763, zijn eisers in beroep gegaan tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eisers tegen de besluiten op bezwaar van 30 augustus 2021, 30 mei 2023 en 3 juli 2023, die betrekking hebben op de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen en de individuele inkomenstoeslag. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking van de bijstandsuitkering, omdat eisers niet alle bankafschriften hebben overgelegd en er onduidelijkheid bestaat over de terugvordering van € 43.021,73. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering niet op een deugdelijke motivering berusten. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt het college op om nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. De rechtbank wijst erop dat eisers in Marokko een advocaat zullen inschakelen om ontbrekende bankafschriften te verkrijgen, wat kan bijdragen aan de besluitvorming van het college. De rechtbank oordeelt ook dat de individuele inkomenstoeslag ten onrechte is ingetrokken en dat de schulden van eisers niet zijn meegenomen in de beoordeling van hun vermogen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/6248, 23/4702 & 23/5763

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. J.M.N. Packbier).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de besluiten op bezwaar van 30 augustus 2021 (bestreden besluit 1), van 30 mei 2023 (bestreden besluit 2) en van 3 juli 2023 (bestreden besluit 3).
In het besluit van 18 februari 2021 (primair besluit 1) heeft het college het recht van eisers op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 februari 2021 opgeschort.
In het besluit van 4 maart 2021 (primair besluit 2) heeft het college het recht van eisers op bijstand met ingang van 1 februari 2021 ingetrokken.
De directeur Inkomen Participatie en voorzieningen heeft bij besluit van 2 april 2021 naar aanleiding van een aanvraag daartoe, aan eisers een individuele inkomenstoeslag van € 800,- toegekend over 2021.
In het besluit van 16 maart 2021 (primair besluit 3) heeft het college het recht van eisers op bijstand over de periode van 2 januari 2004 tot en met 31 januari 2021 ingetrokken en van eisers een bedrag van € 260.844,92 teruggevorderd.
Bij besluit van 7 juni 2021 heeft het college aan eisers een voorschot toegekend van € 1.313,10.
In het besluit van 2 juli 2021 (primair besluit 4) heeft het college de aanvraag van eisers van 26 maart 2021 om bijstand op grond van de Pw afgewezen.
In het besluit van 8 oktober 2021 heeft het college aan eisers met ingang van 14 juli 2021 (datum melding) bijstand toegekend en het vermogen van eisers per die datum bepaald op
€ 1.14,61; het restant vrij te laten vermogen is vastgesteld op € 11.575,39. Verweerder heeft bij besluit van 22 oktober 2021 (primair besluit 5) het besluit van 8 oktober 2021 gewijzigd, in die zin, dat het vermogen van eisers is vastgesteld op € 18.127,- en dat de bijstand is toegekend in de vorm van een geldlening.
In het besluit van 18 november 2021 (primair besluit 6) heeft het college de Individuele inkomenstoeslag 2021 ingetrokken en het bedrag van € 800,- verrekend met een tegoed.
In het bestreden besluit 1 heeft het college de bezwaren van eisers tegen primaire besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard.
In het bestreden besluit 2 heeft het college het bezwaar van eisers tegen primair besluit 4 ongegrond verklaard.
In het bestreden besluit 3 heeft het college het bezwaar van eisers tegen primair besluit 6 ongegrond en het bezwaar van eisers
tegen primair besluit 5 gegrond verklaard en bepaald dat de bijstand in de vorm van een geldlening start op 22 oktober 2021.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Deze beroepen zijn geregistreerd onder reg. nr. SGR 21/6248 (bestreden besluit 1), SGR 23/4702 (bestreden besluit 2) en onder SGR 23/5763 (bestreden besluit 3).
De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk op de zitting van 29 november 2023 behandeld. Eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college hebben hieraan deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser ontvangt sinds 18 november 2003 een bijstandsuitkering. Eerst met zijn eerste partner naar de norm voor gehuwden. In de periode van oktober 2009 tot 2 november 2010 krijgt eiser de alleenstaandennorm en vanaf 2 november 2010 ontvangt hij samen met eiseres bijstand naar de gehuwdennorm. Het college heeft het recht op bijstand gedurende de periode van 1 februari 2004 tot en met 31 oktober 2010 vanwege verzwegen autohandel herzien en van eiser een bedrag van € 38.071,65 netto teruggevorderd.
1.1 Op 3 juli 2018 heeft de afdeling Bijzonder Onderzoek van de gemeente Den Haag een fraudemelding van het Uwv ontvangen. Het Uwv heeft op 2 juli 2018 een anonieme telefonische melding gekregen met als inhoud dat eiser minimaal 2 à 3 keer per jaar in Marokko verblijft, daar veel uitgaat, en dat zijn echtgenote en 9 kinderen achterblijven. De afdeling Bijzonder Onderzoek heeft op 16 juli 2018 een soortgelijke anonieme melding ontvangen. Eiser zou voor de reis naar Marokko gebruik maken van zijn Marokkaanse paspoort. Hij zou veel geld hebben dat hij ergens heeft verstopt. Eiser zou ook een huis in Marokko hebben. De afdeling Bijzonder Onderzoek heeft foto’s ontvangen van onder meer documenten in de Arabische en Franse taal en een foto van eisers Marokkaanse identiteitsbewijs. De documenten betreffen onder meer:
1. Een bouwvergunning (Rokhsat Binaa) voor 4 percelen in Marokko;
2. Een koopovereenkomst voor een perceel van 120 m2 ter waarde van 100.000 dirham. Hiervoor is een aanbetaling van 20.000 dirham gedaan en zijn twee cheques van 40.000 dirham overhandigd. In deze akte staan de naam en geboortedatum van eiser vermeld;
3. Een perceel-plattegrond van Izakirine;
4. Een betalingsbewijs voor installatiekosten van een watermeter op naam van eiser van 25 februari 2008;
5. Twee verklaringen van tijdelijke invoer van vervoermiddelen.
1.2 Naar aanleiding van deze meldingen is een consulent Handhaving & Fraude, tevens toezichthouder, op 6 december 2019 een onderzoek gestart. Hiervan is op 16 maart 2021 een rapport opgesteld. In het kader van het onderzoek is dossieronderzoek gedaan, is aan eisers gevraagd om bankafschriften over de periode van 1 december 2013 tot en met 10 december 2019, heeft op 5 maart 2020 een gesprek met eiser plaatsgevonden en is telefonisch met eiser gesproken. Tijdens het onderzoek is op 30 maart 2020 een anonieme melding ontvangen dat eiser naar Marokko is gegaan om zijn huis in Marokko op naam van familie te laten zetten en om papieren te laten vervalsen.
1.3 In het rapport staat onder meer dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat
- eisers hebben opgegeven geen onroerend goed te bezitten;
- eisers hebben opgegeven geen buitenlandse bankrekening te hebben;
- eisers geen wijzigingen die van belang zijn voor het recht op uitkering hebben opgegeven;
- uit de banktransacties niet is op te maken of eisers in het buitenland verbleven.
Eiser heeft in het gesprek op 5 maart 2020 onder meer verklaard dat hij sinds 2004 eigenaar is van een stuk grond in Marokko en dat hij daarop inmiddels een woning heeft gebouwd. De bouw was al begonnen maar nog niet klaar. Eiser heeft het afgebouwd. Eiser zegt nog niet klaar te zijn met bouwen. De documenten op de foto’s zijn onder meer: de koopakte van het huis met de naam van de persoon van wie eiser heeft gekocht. De verkoper had al op 19 september 2000 toestemming gekregen om te bouwen. Eiser heeft op die vergunning verder gebouwd. Verder zijn te zien de kosten voor de papieren en de plattegrond. De woning staat in [plaats 1] in de omgeving van [provincie]. Eiser heeft verklaard dat hij een bankrekening heeft bij de Attijariwafa Bank in Marokko.
1.4 Met de brief van 10 maart 2020 vraagt een consulent Handhaving & Fraude eisers onder meer om nadere informatie over eisers woning in Marokko, waaronder een taxatierapport van de huidige waarde van de woning en het perceel, uitgevoerd door een beëdigd taxateur. Het verzoek is daarna meerdere keren herhaald, laatstelijk bij brief van 4 januari 2021 met als datum om de informatie in te leveren vóór 1 februari 2021.
1.5 Op 4 februari 2021 zet het college de uitkering van eisers tijdelijk stop. Daarna neemt het college de primaire besluiten 1, 2 en 3. Na heroverweging in bezwaar handhaaft het college deze besluiten (bestreden besluit 1). Zoals toegelicht ter zitting heeft het college de intrekking gebaseerd op het bepaalde in artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw. Het college legt aan de intrekking ten grondslag dat eisers de inlichtingenverplichting hebben geschonden omdat zij niet hebben gemeld dat eiser in Marokko eigenaar is van een woning en in Marokko een bankrekening heeft. Omdat eisers geen bewijsstukken met betrekking tot de waarde van het onroerend goed en geen afschriften van de bankrekening in Marokko overleggen, kan het college het recht op bijstand over de periode van 2 januari 2004 tot en met 31 januari 2021 niet vaststellen.
1.6 Eisers vragen op 26 maart 2021 opnieuw bijstand aan. Het college wijst deze aanvraag af (primair besluit 4) en handhaaft dit besluit in bezwaar (bestreden besluit 2) op de grondslag dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. In het bijzonder beschikt het college over onvoldoende verifieerbare informatie van eisers over hun vermogenspositie.
1.7 Eisers hebben in het kader van hun aanvraag van 26 maart 2021 een verklaring van eiser van 26 maart 2020 en een schulderkenning van Rahma [naam 2] van 28 april 2021 overgelegd. In de verklaring van eiser staat dat hij erkent en getuigt dat hij een schuld heeft ter waarde van 250.000 dirhams van “mijn oom [naam 1], op 5 juli 2003 en voor de duur van 30 jaar”. Eiser verklaart dat hij dit bedrag zal terugbetalen aan de schuldeiser binnen 30 jaar. Hij zal per 2023 elke maand een bedrag van 1500 dirhams terugbetalen. In de schulderkenning van [naam 2] staat dat hij erkent en getuigt dat hij een bedrag heeft geleend ter waarde van 150.000 dirhams aan eiser op 15 juli 2015 en voor de duur van 10 jaar. Als eiser zijn belofte niet nakomt en de schuld niet terugbetaalt gedurende de afgesproken periode, zal “ik” een boete opleggen van 10.000 dirhams voor elk jaar.
1.8 Over het onroerend goed in Marokko hebben eisers een “Expertiserapport” overgelegd van [naam 2], “expert bij de rechtbanken”, gedateerd 21 april 2021. In bezwaar hebben eisers een “deskundigenrapport” overgelegd van Mawloud El Kaarouch, beëdigd deskundige bij het Gerechtshof [provincie], inzake onroerend goed inspectie en huurbepaling, gedateerd 11 oktober 2021.
In het “Expertiserapport”, waarin de naam van eiser als verzoeker wordt vermeld, staat dat de expert door het bevel van de voorzitter van de rechtbank in eerste instantie in [provincie] gedateerd 9/4/21 is aangesteld als expert om het verzochte expertiserapport te doen: “Naar het gebouw in Hay Azkiren te Beni Bouayyach, provincie [provincie] te gaan om zijn totale waarde te bepalen.” Over de locatie en kenmerken die in het verzoek staan informeert de expert dat het gebouw in de locatie [locatie] in [plaats 2], provincie [provincie]. Het is een woonhuis van een begane grond met een garage, een bovenverdieping en een dak met een oppervlakte van 120m2. Het genoemde huis is een gemiddelde staat van onderhoud, voorzieningen en bevindt zich in een woonwijk met niet geasfalteerde steegjes. Over de waardebepaling staat het volgende: “De totale waarde van het bovenvermelde huis kan bepaald worden na inspectie van verschillende aspecten met inachtneming de locatie, oppervlakte, bouw, huidige prijs van het onroerend goed, in een bedrag van 330.000 dirhams.”
In het rapport van 11 oktober 2021, waarin de naam van eiser als aanvrager wordt vermeld, staat dat de deskundige aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te [provincie] verklaart dat hij op 8 oktober 2021 naar de verzochte plaats is gegaan. Over het onroerend goed staat het volgende. ”Het verzochte onroerend goed is gelegen in de Azkern wijk grondgebied van de gemeente Bni Bouayach provincie [provincie]. De plaats is genaamd ‘Issa Imara’. Het betreft een stuk grond met daarop een huis bestaand uit een begane grond, een garage, een bovenverdieping en een dak, waarvan de oppervlakte honderdtwintig (120) vierkante meter bedraagt, een normale constructie heeft die zich in één richting uitstrekt tot de onverharde weg. Het ontbreekt de wijk waar dit pand zich bevindt nog steeds aan basisvoorzieningen doordat de meeste straten van deze wijk nog steeds onverhard zijn en niet bestraat zijn.” Over de waardebepaling staat in het rapport het volgende. “Met betrekking tot de plaats en beschrijving van het verzochte huis zoals bovenvermeld en rekening houdend met de huidige onroerend goed prijs van de plaats, bepaal ik de waarde van de grond en het pand op een bedrag van 330.000 dirham. “ Aan het slot staat: “Hiermee heb ik verklaard aan de voorzitter en is mijn taak tot een einde gekomen.”
1.9 De Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Marokko heeft op verzoek van Handhaving Internationaal Bureau Fraude-Informatie (IBF) op 17 oktober 2022 een rapport opgesteld. Over de taxatierapporten staat in het rapport dat deze niet gedetailleerd zijn. De rapporten bevatten geen uitgebreide beschrijving van de woning en omgeving. De taxateurs hebben hun waardebepaling niet voldoende onderbouwd en hebben geen marktonderzoek verricht. “Echter, of de schattingen van de taxateurs daadwerkelijk niet reëel zijn kunnen wij niet bevestigen. De gegevens uit de taxatierapporten zijn namelijk niet voldoende. Onze beëdigde taxateur kan dit echter wel bepalen aan de hand van een nieuwe expertise.” Verder staat in het rapport van de Attaché dat om te bepalen of het bevel en of de taxatierapporten daadwerkelijk legitiem en authentiek zijn, het noodzakelijk is de authenticiteit daarvan na te gaan bij de rechtbank in [provincie]. Op de vraag of mag worden aangenomen dat dit een beëdigd taxateur is en welk doel de taxatie beoogt, antwoordt de Attaché: “ja” en verwijst verder naar het antwoord over de authenticiteit van de taxatierapporten. Ook staat in het rapport van de Attaché dat de taxateurs geen buurtonderzoek hebben verricht en niet hebben nagevraagd of de woning van eiser is. De taxateurs hebben zich puur gericht op de aanwijzingen van de gemachtigde. “Echter, zowel in de taxatierapporten als in de koopovereenkomst wordt weergegeven dat de woning ligt in de wijk [wijk], [plaats 1], [provincie]. Daarnaast wordt het CNIE-nummer van betrokkene (lees: eiser) zowel in het verzoek als in de koopovereenkomst vermeld. Betrokkene (lees: eiser) heeft de woning op 02-01-2004 gekocht voor een totaalprijs van 100.000 MAD, terwijl beide taxateurs de woning getaxeerd hebben op 330.000 MAD.” In de conclusie staat: “Uit de taxatierapporten kan niet worden afgeleid of de geschatte waarde van de woning reëel is. Daarnaast hebben de taxateurs hun waardebepalingen niet onderbouwd en hebben zij niet met feiten aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk een taxatie is verricht van de woning van betrokkene.”
1.10 Eisers vragen op 14 juli 2021 opnieuw bijstand aan, waarna het college het besluit neemt van 8 oktober 2021. Vervolgens neemt het college de primaire besluiten 5 en 6. Met bestreden besluit 3 handhaaft het college de intrekking van de Individuele Inkomenstoeslag 2021op de grondslag dat het recht op die voorziening ten tijde van de referteperiode niet kan worden vastgesteld. Eisers hebben onvoldoende inlichtingen gegeven over hun vermogen in het buitenland. Er zijn geen dringende redenen om af te zien van terugvordering. In bestreden besluit 3 heeft het college overwogen dat het vermogen ten onrechte is vastgesteld maar in stand wordt gelaten vanwege het verbod van reformatio in peius. Uitgaande van een vermogen van € 30.717, zijnde de waarde van het onroerend goed in Marokko, minus het vrij te laten vermogen van € 12.590,-, concludeert verweerder dat aan eisers vanaf 22 oktober 2021 (tot 5 september 2022) leenbijstand moet worden toegekend.
2. Eisers hebben in beroep tegen bestreden besluiten 1 tot en met 3, zoals ter zitting besproken, samengevat het volgende aangevoerd. Zij hebben duidelijkheid verschaft over hun vermogen. De schulden, waarmee eiser het onroerend goed in Marokko heeft gefinancierd, zijn groter dan de waarde van het onroerend goed en van het geld op bankrekening in Marokko. Het recht op bijstand over de periode van 2 januari 2004 tot en met 31 januari 2021 kan wel worden vastgesteld en is ten onrechte ingetrokken en ten onrechte is de bijstand teruggevorderd. Ook kan het recht op bijstand met ingang van 26 maart 2021 worden vastgesteld. Evenzo kan het recht op individuele inkomenstoeslag over 2021 worden vastgesteld en is deze toeslag ten onrechte ingetrokken en teruggevorderd. Ook bij de vaststelling van het vermogen per 14 juli 2021 is ten onrechte geen rekening gehouden met de schulden. De twee overgelegde verklaringen van schulderkenning zijn volgens eisers te vergelijken met notariële akten. Er is sprake van een terugbetalingsverplichting. Er staat een boete op het niet terugbetalen van de lening.
3. De rechtbank beoordeelt de beroepen als volgt.
SGR 21/6248 (intrekking en terugvordering)4.1 De te beoordelen periode is die van 2 januari 2004 tot en met 31 januari 2021.
4.2 De intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering van ten onrechte of te veel betaalde bijstand berust op artikel 54, derde lid, van de Pw en artikel 58, eerste lid, van de Pw.
4.3 Een besluit tot intrekking van bijstand is een belastend besluit. Het college moet daarom aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. [1] 4.4 Niet in geschil is dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door niet uit eigen beweging aan het college te melden dat eiser sinds 2004 eigenaar is van een woning en een perceel in Marokko en dat hij van 2003 tot 2021 in Marokko een bankrekening heeft gehad.
4.5 Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
Onroerend goed4.6 Niet in geschil is dat eiser op 2 januari 2004 eigenaar is geworden van een perceel met woning (hierna: onroerend goed) in Marokko tegen betaling van 100.000 dirham (circa € 9.070,-). Eisers hebben aangevoerd dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eisers de waarde in de te beoordelen periode niet aannemelijk hebben gemaakt. Deze grond slaagt.
4.6.1 Eisers hebben een tweetal taxatierapporten overgelegd. Dit betreft concrete en verifieerbare informatie. Het college heeft aan de Attaché gevraagd de informatie in die rapporten te verifiëren. Uit het rapport van de Attaché kan niet worden geconcludeerd dat de rapporten niet authentiek zijn. Daartoe is volgens de Attaché nader onderzoek nodig en dat is niet uitgevoerd. Ook kan uit het rapport van de Attaché niet worden geconcludeerd dat de getaxeerde waarde niet juist is. De juiste waarde had de eigen taxateur van de Attaché kunnen bepalen. Dat is niet gebeurd. Dit betekent dat het college niet kan zeggen dat eisers de waarde van het onroerend goed in 2021 niet aannemelijk hebben gemaakt.
4.6.2 Het college heeft bovendien in bestreden besluit 3 aan eisers het signaal afgegeven dat ook het college ervan uitgaat dat de waarde van het onroerend goed op 14 juli 2021 330.000 dirham is. Dat het college er daarbij van uitgaat dat het verbod van reformatio in peius betekent dat de vermogensvaststelling niet kan worden teruggedraaid – wat daar ook van zij (het college had immers reformatio in peius op andere wijze kunnen waarborgen) – maakt dit niet anders. Het college heeft ook nadien de vermogensvaststelling laten doorlopen
.4.6.3 Nu niet betwist wordt dat de aangekochte woning een woning in aanbouw was, de begane grond klaar was en dat een jaar later is begonnen met de bouw van de eerste verdieping, ziet de rechtbank niet in waarom het college niet, net als eisers ter zitting hebben gedaan, vanaf 2005 voor de bepaling van het vermogen schattenderwijs aansluit bij de waarde van 330.000 dirham.
Schulden4.7 Eiser heeft aangevoerd dat hij schulden heeft en dat deze ten onrechte niet zijn meegenomen door het college. Het gaat om leningen ter financiering van het onroerend goed ter hoogte van 400.00 dirham in Marokko. Deze grond slaagt niet. Eiser heeft deze schulden niet met objectiveerbare en verifieerbare documenten onderbouwd en dus niet aannemelijk gemaakt. De overgelegde verklaringen zijn achteraf opgesteld en de rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat het bij die verklaringen om executoriale titels gaat.
Banktegoed in Marokko4.8.1 Vast staat dat eiser van 2003 tot 2021een bankrekening heeft gehad in Marokko bij (laatstelijk) de Attijariwafa Bank. De exacte datum van opening, volgens eiser in 2003, en opheffing van de bankrekening, volgens eiser in 2020, is niet komen vast te staan. Niet in geschil is dat eisers hierover de inlichtingenplicht hebben geschonden. Aan de orde is de vraag of eisers alsnog voldoende duidelijkheid hebben verschaft over hun middelen op de bankrekening om het recht op bijstand vast te stellen. Die vraagt beantwoordt de rechtbank ten dele bevestigend en ten dele ontkennend.
4.8.2 Eiser heeft een aantal bankafschriften en heeft bankverklaringen van de Attijariwafa Bank ingeleverd. De rechtbank stelt vast dat van 2003 tot juni 2017 en van augustus 2018 tot 2021 niet alle opeenvolgende bankafschriften zijn overgelegd. Daarmee hebben eisers dan ook niet over de gehele te beoordelen periode duidelijkheid gegeven over de omvang van hun middelen op de bankrekening. Het college heeft ter zitting erkend dat voor zover er een periode is waarover wel afschriften opeenvolgend zijn overgelegd (juni 2017 tot augustus 2018) wel kan worden bepaald over hoeveel middelen eisers in die periode beschikken.
Terugvordering4.9 Eisers hebben aangevoerd dat geen rekening is gehouden met de eerdere terugvordering van bijstand over de periode van 1 februari 2004 tot en met 31 oktober 2010 ter hoogte van € 43.021,73 bij het college. Niet duidelijk is of dit bedrag bij de in geding zijnde terugvordering buiten beschouwing is gelaten. Het college wist die vraag ter zitting niet te beantwoorden.
4.10 De rechtbank komt op grond van 4.6 tot en met 4.9 tot de conclusie dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat de intrekking en terugvordering niet berusten op een deugdelijke motivering.
4.11 Het beroep (SGR 21/6248) is daarom wat betreft de intrekking en terugvordering van bijstand, gegrond. Het bestreden besluit 1 zal in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd. Het college zal worden opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank merkt op dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij in Marokko een advocaat zal inschakelen om de ontbrekende bankafschriften te verkrijgen, zodat duidelijkheid kan worden verkregen over de middelen die hij op zijn Marokkaanse bankrekening heeft ontvangen. Met de eventuele resultaten van eisers inspanningen kan het college dan bij de besluitvorming rekening houden.
SGR 23/4702 (afwijzing van de aanvraag om bijstand)5.1 De te beoordelen periode loopt van 26 maart 2021 (aanvraag) tot 2 juli 2021 (primair besluit 4).
5.2 Partijen verschillen van mening over de vraag of eisers aannemelijk hebben gemaakt dat zij in bijstand behoevende omstandigheden verkeerden. Het gaat met name om de vraag of het college terecht heeft geconcludeerd dat het vermogen niet kan worden vastgesteld. Die laatste vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
5.2.1 De rechtbank stelt voorop dat de bankrekening in Marokko in de te beoordelen periode geen rol meer speelt omdat deze in de loop van 2020 is opgeheven. Uit 4.6.1 tot en met 4.6.3 volgt dat de waarde van het onroerend goed 330.000 dirham is en uit 4.7 volgt dat de schulden in Marokko niet aannemelijk zijn gemaakt. Dit betekent dat het college het vermogen kan bepalen per 26 maart 2021 en dat niet kan worden gezegd dat onduidelijkheid over het vermogen een belemmering is om het recht op bijstand vast te stellen.
5.2 Het beroep (SGR 23/4702) is gegrond. Het bestreden besluit 2 zal wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, worden vernietigd. Het college zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank acht zich niet in staat om in het kader van de finaliteit de zaak zelf af te doen.
SGR 23/5763 (toekenning leenbijstand en intrekking en terugvordering van de Individuele Inkomenstoeslag 2021)Omvang vermogen op 14 juli 20216.1 Eisers hebben aangevoerd dat bij de vaststelling van het vermogen ten onrechte geen rekening is gehouden met hun schulden in Marokko. Deze grond faalt. Daartoe verwijst de rechtbank naar wat in 4.7 staat.
6.2 Eisers hebben verder aangevoerd dat het college bij de vaststelling van het vermogen van eisers ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een schuld die eiser uit hoofde van een eerdere terugvordering van bijstand aan het college heeft ter grootte van € 43.021,73. Deze grond slaagt. Bij aanvang van de bijstand bestaat het vermogen uit de waarde van de bezittingen waarover eisers op dat moment beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken, verminderd met de aanwezige schulden op dat moment. Dat volgt uit artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a van de Pw. Dit betekent dat het bestreden besluit 3 in zoverre berust op een ondeugdelijke motivering.
Intrekking en terugvordering individuele inkomenstoeslag 2021(toeslag)
6.3
Eisers hebben betwist dat het recht op de toeslag niet kan worden vastgesteld, omdat hun vermogen wel kan worden bepaald. Nu hiervoor bij de beroepen met reg. nr. SGR 21/6248 en SGR 23/4702 is vastgesteld dat het recht op bijstand wel kon worden vastgesteld, berust ook dit deel van bestreden besluit 3 op een ondeugdelijke motivering.
6.4
Het beroep (SGR 23/5763) is gegrond en het bestreden besluit 3 zal wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd. Het college zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet ook hier geen aanleiding om deze zaak in het kader van de finaliteit zelf af te doen.
7. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding voor de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Daarbij overweegt de rechtbank dat de beroepen worden beschouwd als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 Bpb. Het college moet deze vergoeding betalen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met reg. nr. SGR 21/6248, voor zover het de intrekking en terugvordering van bijstand betreft, gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1 in zoverre en draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep met reg. nr. SGR 23/4702 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 2 en draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep met reg. nr. SGR 23/5763 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 3 en draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 149,- (€ 49,- en 2x € 50,-) vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzitter, en mr. M.P. Verloop en mr. A.J. Eertink, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 januari 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:104