ECLI:NL:RBDHA:2024:3684
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 14 januari 2024, is eerder getoetst op 30 januari 2024. De rechtbank behandelt het beroep op 12 maart 2024, waarbij eiser is bijgestaan door zijn gemachtigde en de staatssecretaris vertegenwoordigd is door zijn gemachtigde. De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure van eiser. Eiser had aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde, omdat een kopie laissez-passer vanuit België te laat was verzonden. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris niet stil heeft gezeten en dat de handelingen die zijn verricht, voldoende zijn om aan de voortvarendheidseisen te voldoen.
Daarnaast wijst de rechtbank de beroepsgrond van eiser af dat de staatssecretaris hem niet in contact heeft gebracht met organisaties die kunnen helpen bij zijn vertrek. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om eiser in contact te brengen met het IOM, omdat eiser zelf had aangegeven geen gebruik te willen maken van dergelijke hulp. De rechtbank komt tot de conclusie dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak wordt gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.