ECLI:NL:RBDHA:2024:3639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
C/09/660668 / FT RK 24/78
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) wegens ontbrekende documenten en onvoldoende bewijs van een buitengerechtelijke schuldregeling

In deze zaak heeft de heer [naam] een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) vanwege een problematische schuldensituatie. De rechtbank heeft op 18 maart 2024 uitspraak gedaan en de heer [naam] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De rechtbank oordeelt dat er een staat van baten en schulden en een correcte 285-verklaring ontbreken, zoals vereist volgens de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 4 maart 2024 zijn verschillende betrokkenen verschenen, waaronder schuldhulpverleners en een beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reële mogelijkheden zijn aangetoond om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, aangezien er geen aanbod aan de schuldeisers is gedaan. De vrees van de heer [naam] dat er meer schuldeisers zullen zijn, is niet voldoende onderbouwd. De rechtbank benadrukt dat het essentieel is dat een schuldenaar een duidelijk overzicht van zijn schuldenlast presenteert, wat in dit geval niet is gebeurd. Hierdoor is de rechtbank van mening dat de heer [naam] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot WSNP.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/660668 / FT RK 24/78
uitspraakdatum: 18 maart 2024
[naam] ,
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: de heer [naam] .
Waar deze zaak over gaat
De heer [naam] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor de schulden te komen heeft de heer [naam] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De heer [naam] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist. Eerst volgt een overzicht van de procedure.

1.De procedure

1.1.
De heer [naam] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.
1.2.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 4 maart 2024. Op de zitting verschenen:
- de heer [naam] ,
- de heer M. Boukens, schuldhulpverlener van Verder,
- de heer P. Ronke, beschermingsbewindvoerder van deraadsmannen.nl,
- mevrouw Y. Lebesque, schuldhulpverlener van de gemeente Alphen aan den Rijn.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1.
Een van de doelstellingen van de WSNP is het bevorderen van de totstandkoming van minnelijke schuldregelingen. Niet is gebleken dat de wetgever met de per 1 juli 2023 inwerking getreden wetswijzigingen deze doelstelling heeft willen loslaten. De WSNP fungeert dus nog steeds als ‘stok achter de deur’ voor een buitengerechtelijk schuldregelingsakkoord. In beginsel moet een WSNP-verzoek dan ook zijn vooraf-gegaan door een deugdelijke poging om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen en vergezeld te gaan met onder meer een zogenoemde 285-verklaring (artikel 285 lid 1 onder f Fw). Dit is “
een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen”. Sinds
1 juli 2023 is in de wet opgenomen dat “
Als aannemelijk is dat onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij de schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, hoeft voor de afgifte van deze verklaring niet eerst een poging te zijn gedaan om tot een dergelijke regeling te komen.”
2.2.
Namens de heer [naam] is geen aanbod aan zijn schuldeisers gedaan. Hiertoe is door de schuldhulpverlener in de 285-verklaring aangevoerd: “
De schuldbemiddelingsinstantie (…) heeft de crediteuren namens verzoeker geen aanbod gedaan, omdat de bewindvoerder heeft verklaard dat er sprake is van meer schulden waarvan de schuldeisers bekend zijn bij bewindvoerder noch betrokkene. Verdere toelichting is te vinden in de Rapportage schuldbemiddelaar betreffende het minnelijk traject.” In de rapportage waarnaar wordt verwezen is opgenomen: “
De gemeente heeft een schuldenoverzicht gemaakt met de gegevens die zijn aangeleverd. De bewindvoerder verklaart dat er sprake is van meer schulden maar dat betrokkene niet meer weer bij welke schuldeisers. Omdat in een MSNP alleen de bekende schulden kunnen worden meegenomen biedt deze geen oplossing voor betrokkene. Om deze reden dienen wij namens de betrokkene een verzoek in om toegelaten te worden tot de WSNP.” De beschermingsbewindvoerder heeft hieraan ter zitting toegevoegd dat bij hem de vrees bestaat dat er nog meer schuldeisers zullen zijn dan tot dusver bekend, en dat wanneer die schuldeisers zich melden zij niet aan de minnelijke regeling kunnen worden gehouden. Met dit alles wordt klaarblijkelijk aangevoerd dat het onmogelijk is om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Dit is verder niet toegelicht.
2.3.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat voor een correcte uitvoering van een buitengerechtelijk traject een zo goed mogelijk beeld zal moeten bestaan van inkomsten, bezittingen en uitgaven. Van een schuldenaar moet dus worden gevergd dat deze – ook – ten minste een zo goed mogelijk beeld van zijn schuldenlast geeft. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat in een WSNP-verzoek een staat van baten en schulden moet worden opgenomen (artikel 285 lid 1 onder a Fw). Bovendien moet de rechtbank in staat worden gesteld te beoordelen of aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 onder b Fw).
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vrees dat zich meer schuldeisers zullen aandienen onvoldoende om er zonder meer van uit te kunnen gaan dat het onmogelijk is om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Niet is voldoende aannemelijk gemaakt dat die vrees gerechtvaardigd is. Het mag zo zijn dat de heer [naam] het overzicht over zijn administratie is kwijtgeraakt, maar daar staat tegenover dat zich sinds de aanvang van het beschermingsbewind (11 juli 2023) geen andere schuldeisers bij de beschermingsbewindvoerder hebben aangediend. Mogelijk dat er andere schuldeisers zijn die stammen uit de periode vóór het (in juni 2019 afgewikkelde) faillissement van de heer [naam] , maar die zijn te herleiden uit de door de curator in dat faillissement opgemaakte crediteurenlijsten, zoals bijvoorbeeld de ter zitting door de rechtbank aan de beschermingsbewindvoerder overhandigde crediteurenlijst d.d. 24 april 2019. Kortom, het is naar het oordeel van de rechtbank niet onmogelijk om met een redelijke mate van inspanning een zo goed mogelijk beeld van de schuldenlast van de heer [naam] te verkrijgen en te geven. Dit leidt ertoe dat de rechtbank er niet vanuit kan gaan dat het onmogelijk is om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen en dus dat de 285-verklaring niet correct is.
2.5.
Het ontbreken van een staat van baten en schulden en van een correcte 285-verklaring maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de heer [naam] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart [naam] niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Dit is een beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met C. Groesbeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024.