ECLI:NL:RBDHA:2024:3627
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden en exceptieve toetsing van de ministeriële besluiten
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 maart 2024, staat de Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden centraal. Eiser, die van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 op een Rijnvaartschip heeft gevaren, heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van deze regeling. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft deze aanvraag echter afgewezen, met als argument dat de regeling niet van toepassing is op de periode waarin eiser werkzaam was. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij zich beroept op het evenredigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft de zaak op 6 februari 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de Regeling een tijdelijke en onverplichte maatregel is, die specifiek gericht is op rijnvarenden die in de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 in een schrijnende situatie verkeerden. De rechtbank concludeert dat de minister bij de totstandkoming van de regeling veel beslissingsruimte heeft en dat de keuze voor de relevante periode niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in een schrijnende situatie verkeert, noch dat hij zijn Luxemburgse werkgevers heeft aangesproken op de onterecht betaalde premies. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, omdat de Regeling niet van toepassing is op de door hem aangevoerde periode en de minister geen toezeggingen heeft gedaan die eiser in zijn verwachtingen heeft kunnen leiden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 maart 2024.