ECLI:NL:RBDHA:2024:3612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had de asielaanvraag van eiser, ingediend op 27 september 2023, niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 27 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank baseert haar oordeel op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat de autoriteiten van een andere EU-lidstaat, in dit geval Polen, de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen in overeenstemming met de Europese asielrichtlijnen. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Polen is ontslagen vanwege zijn seksuele geaardheid en dat hij daar niet veilig is, maar de rechtbank oordeelt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Polen niet aan zijn verplichtingen voldoet.

De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank bevestigen dat Polen in het algemeen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan voldoen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn situatie anders is dan die van andere asielzoekers. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en dat er geen reden is om de zaak aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 7 februari 2024, waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser van 27 september 2023 niet in behandeling heeft genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris voor Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Niet in geschil is dat Polen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is daarbij het uitgangspunt en de Poolse autoriteiten hebben door het overnameverzoek te accepteren toegezegd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen.
5.1.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft bij uitspraken van 2 juni
2022 [3] en 1 juli 2022 [4] geoordeeld dat voor Polen in zijn algemeenheid nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De rechtbank concludeerde in de eerste uitspraak dat niet aannemelijk is gemaakt, en ook op andere wijze niet is gebleken, dat Polen zich – afgezien van de push backs aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het EU-asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Er zijn in beroep geen concrete redenen aangevoerd waardoor de rechtbank er anders over is gaan denken.
5.2.
Eiser heeft in zijn zienswijze en ter zitting aangevoerd dat hij bij zijn werkgever in Polen is ontslagen vanwege zijn seksuele geaardheid. Hij heeft hierdoor ook geen ander werk kunnen vinden. Eiser geeft aan dat hij in Polen geen uiting heeft kunnen geven aan zijn seksuele geaardheid.
5.3.
De rechtbank heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 1 juli 2022 geoordeeld dat de door eiser geschetste situatie voor LHBTI’ers niet leidt tot de conclusie dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er zijn geen aanwijzingen dat LHBTI’ers die asiel hebben aangevraagd in Polen in een nadeligere positie verkeren ten opzichte van andere asielzoekers. Evenmin is gebleken dat er in Polen met betrekking tot de seksuele geaardheid van een asielzoeker onderscheid wordt gemaakt bij de toegang tot opvangvoorzieningen of de asielprocedure of dat LHBTI-asielzoekers zich bij voorkomende problemen niet kunnen wenden tot de aangewezen autoriteiten of geëigende instanties in Polen. Hoewel de situatie ten aanzien van LHBTI in Polen zorgelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding om in de zaak van eiser anders te oordelen, nu eiser geen andere stukken heeft overgelegd. Het enkele feit dat zoals eiser stelt hij is ontslagen vanwege zijn geaardheid is onvoldoende om te concluderen dat Polen niet aan zijn verplichtingen zou voldoen. Het had op de weg van eiser gelegen hierover te klagen bij de Poolse autoriteiten, waarvan niet is gebleken dat dit is gebeurd.
5.4.
Eiser voert verder aan dat er op dit moment geen overdrachten aan Polen plaatsvinden in het kader van Dublinovereenkomst. Eiser wijst er op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de behandeling van Dublin Polen-zaken aanhoudt in afwachting van de beantwoording van de door deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, [5] aan het Hof van Justitie gestelde prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verzoekt dat ook in deze zaak te doen. Eiser verwijst hierbij ook naar een uitspraak van zittingsplaats Groningen. [6]
5.5.
Nu uit het voorgaande volgt dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden. Het toewijzen van de voorlopige voorzieningen in deze zaken door de Afdeling maakt dit niet anders. Overigens heeft het Hof van Justitie de prejudiciële vragen beantwoord bij arrest van 29 februari 2024 [7] , de rechtbank ziet hierin een bevestiging van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen. De beroepsgrond slaagt niet.
Tot slot
6. Eiser heeft verzocht hetgeen eerder in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de staatssecretaris hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser in zijn gronden in beroep niet nader heeft onderbouwd dat de staatssecretaris hier niet of onvoldoende op heeft gereageerd, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door hem nagestreefde resultaat. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Gooijer, rechter, in aanwezigheid van E.J. Iflé, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.4599
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Rb Den Haag, zp Arnhem, 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327.
4.Rb Den Haag, zp Arnhem, 1 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6488.
5.Rb Den Haag, zp ’s-Hertogenbosch, 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
6.Rb Den Haag, zp Groningen, 17 november 2023, zaaknr. NL 23.33109 (niet gepubliceerd).
7.HvJEU, 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.