ECLI:NL:RBDHA:2024:3588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
NL23.40067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nareis asiel

In deze zaak hebben eisers op 9 mei 2023 een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel. Aangezien de staatssecretaris niet tijdig op deze aanvraag heeft beslist, hebben eisers op 6 december 2023 de staatssecretaris in gebreke gesteld. Vervolgens hebben zij op 22 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft op 5 januari 2024 een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de aanvraag op 8 november 2023 is verstreken en dat eisers rechtsgeldig in gebreke zijn gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond verklaard, en de rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien de staatssecretaris besluit tot nader onderzoek, moet hij binnen twintig weken na de bekendmaking van de uitspraak een beslissing nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-, omdat er inmiddels 42 dagen zijn verstreken sinds de staatssecretaris in gebreke is. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40067

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] ,

[naam 2] ,
[naam 3] ,
[naam 4] ,
V-nummers: [nummer 1] [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] ,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

Eisers hebben op 9 mei 2023 bij de staatssecretaris een aanvraag gedaan om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nareis asiel.
Bij brief van 6 december 2023 hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de mvv-aanvraag.
Op 22 december 2023 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft op 5 januari 2024 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Bij brief van 17 mei 2023 heeft de staatssecretaris aan eisers medegedeeld dat de beslistermijn voor deze aanvraag drie maanden is. Omdat voor het nemen van de beslissing nader onderzoek nodig is, heeft de staatssecretaris de termijn verlengd naar zes maanden.
5. Eisers hebben de aanvraag ingediend op 9 mei 2023. Op 17 mei 2023 heeft de staatssecretaris de ontvangst van de aanvraag bevestigd. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van eisers te beslissen is verstreken op 8 november 2023. De rechtbank stelt verder vast dat eisers de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Omdat de staatssecretaris nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat hij dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [1] In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [2]
8. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel, neemt de overwegingen uit voornoemde uitspraak over en ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen.
9. De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat de staatssecretaris voornemens is herstel verzuim te bieden. De staatssecretaris is tevens voornemens nader onderzoek te verrichten, mogelijk in de vorm van DNA-onderzoek. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend moet maken, tenzij de staatssecretaris binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de staatssecretaris binnen twintig weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
11. Eisers hebben de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
12. De staatssecretaris heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds de staatssecretaris in gebreke is.
13. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken, tenzij de staatssecretaris binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval met de staatssecretaris binnen twintig weken na bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken;
  • stelt de door de staatssecretaris te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.