In deze zaak heeft eiser op 21 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een lange periode zonder besluit, heeft eiser op 26 augustus 2022 de staatssecretaris in gebreke gesteld. Eiser heeft vervolgens op 12 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 23 mei 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen. Echter, op 20 december 2023 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld omdat de staatssecretaris niet tijdig had beslist.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat er geen termijn is verbonden aan het indienen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de termijn van zestien weken, die was opgelegd in de eerdere uitspraak, heeft overschreden. Daarom is het huidige beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank legt een nieuwe dwangsom op van € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, en bepaalt dat de staatssecretaris binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser. Tevens worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.