ECLI:NL:RBDHA:2024:3564

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/09/659638 / FA RK 24-177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige inschrijving van kinderen op het woonadres van de vader in het kader van gezagsuitoefening en wijziging hoofdverblijfplaats

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen, terwijl de moeder hiertegen verweer heeft gevoerd. De kinderen verblijven feitelijk al sinds medio december 2023 bij de vader, ondanks dat hun hoofdverblijfplaats officieel bij de moeder is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder overbelast is door persoonlijke problematiek en dat de kinderen bij de vader een stabiele basis vinden. De rechtbank heeft besloten om de inschrijving van de kinderen in de Basisregistratie Personen (BRP) voorlopig op het woonadres van de vader te gelasten, maar heeft de beslissing over de hoofdverblijfplaats voor zes maanden aangehouden. Dit geeft beide ouders de gelegenheid om de situatie te evalueren en de voortgang van de hulpverlening aan de moeder te volgen. De rechtbank heeft ook de zelfstandige verzoeken van de moeder afgewezen, waarbij zij vroeg om beperkingen op de buitenschoolse activiteiten van de kinderen. De rechtbank benadrukt het belang van de kinderen en de noodzaak om hen niet te overbelasten. De zaak zal over vier weken opnieuw worden geëvalueerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-177 (bodemprocedure) en FA RK 24-178 (VoVo)
Zaaknummers: C/09/659638 (bodemprocedure) en C/09/659639 (VoVo)
Datum beschikking: 7 maart 2024

Gezagsuitoefening en voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv

Beschikking op de op 10 januari 2024 ingekomen verzoeken van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. K.R. Koopman te [plaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.P.J. Frederiks te [plaats] .
Als informant wordt aangemerkt:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna: de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift (tevens houdende verzoek tot voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv);
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • het verweer op de zelfstandige verzoeken;
  • het F9-bericht van 5 februari 2024, met bijlagen, van de vader;
  • de twee F9-berichten van 6 februari 2024 van de moeder;
  • het F9-bericht van 7 februari 2024, met bijlage, van de moeder;
Op 8 februari 2024 is de zaak op een zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam] namens de gecertificeerde instelling.
Van de zijde van de vader zijn op de zitting pleitnotities en een nader stuk (verslag multidisciplinair overleg SPPOH met betrekking tot de minderjarige [minderjarige 1] ) overgelegd.

Feiten

  • Partijen hebben samen een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
  • De moeder heeft uit een eerdere relatie nog een minderjarige zoon ( [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014).
  • Bij beschikking van 23 mei 2022 van de kinderrechter van deze rechtbank zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] (en [minderjarige 3] ) onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden. Deze ondertoezichtstelling is voor het laatst bij beschikking van

Verzoek en verweer

Bodemprocedure (C/09/659638, FA RK 24-177)
De vader heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , bij hem vast te stellen.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast heeft de moeder zelfstandig verzocht te bepalen:
  • dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naast zwemles slechts één buitenschoolse sportactiviteit volgen, door ouders in onderling overleg te bepalen;
  • dat de kinderen, en in het bijzonder [minderjarige 2] , niet langer deelnemen aan het weekend onderwijs van Stichting [geboortedatum 3] , dan wel een soortgelijke instelling;
  • dat de vader in de proceskosten van deze procedure wordt veroordeeld;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Voorlopige voorziening (C/09/659639, FA RK 21-178)
De vader heeft bij wijze van voorlopige voorziening verzocht de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , te wijzigen in die zin dat het hoofdverblijf (hangende de bodemprocedure) bij hem wordt vastgesteld.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Bodemprocedure (C/09/659638, FA RK 24-177)
Hoofdverblijfplaats van de kinderen
Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] – hoewel zij op dit moment hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en zij ook in de Basisregistratie Personen (BRP) staan ingeschreven op het woonadres van de moeder – feitelijk sinds medio december 2023 op het adres van de vader verblijven.
Door de persoonlijke problematiek van de moeder valt de zorg voor haar drie kinderen ( [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ) haar zwaar en is zij overbelast. Om die reden is vanuit de ondertoezichtstelling van de kinderen een traject VUHP ingezet en is besloten dat de kinderen voorlopig (met ondersteuning van oma moederszijde) bij de vader zullen verblijven, waarbij zij ook regelmatig contact met de moeder hebben. Uit het door de moeder overgelegde gezinsplan (opgesteld door de gecertificeerde instelling) volgt dat de zorgverdeling tussen de ouders per 18 januari 2024 als volgt is:
  • de kinderen verblijven (overnachten) de hele week bij de vader;
  • zorgverdeling:
maandag[minderjarige 1]wordt uit school opgehaald door oma (mz) en is voor het eten terug bij de vader;
[minderjarige 2]wordt uit school opgehaald door de vader. De moeder haalt hem om 16.00 uur op bij de vader en brengt hem om 17.30 uur weer terug;
dinsdag[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn uit school bij de vader, ze gaan naar kickboksen;
woensdag[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn uit school bij de vader, ze gaan naar judo en de moeder komt kijken;
donderdag[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn uit school bij de vader, ze gaan naar kickboksen;
vrijdag[minderjarige 1]wordt uit school opgehaald door de moeder en ze gaan samen naar zwemles. De moeder brengt hem om 20.30 uur terug bij de vader:
[minderjarige 2]is uit school bij de vader.
zaterdag[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn bij de vader;
zondag[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn van 13.00 uur tot 15.00 uur bij de moeder.
Elke vier weken vindt een evaluatie plaats van deze regeling.
De vader verzoekt om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de huidige feitelijke situatie en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. Volgens de vader biedt hij de kinderen een stabiele, rustige basis en gaat het zichtbaar beter met ze sinds ze bij hem wonen en moeten ze niet langer geconfronteerd worden met de persoonlijke problematiek van de moeder. Tenslotte heeft wijziging van de hoofdverblijfplaats financiële voordelen. De vader draagt op dit moment immers alle zorg maar krijgt daar geen bijdragen (kinderbijslag + kindgebonden budget) voor.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de vader. Zij stelt zich – samengevat – op het standpunt dat het verzoek van de vader, gelet op de ondertoezichtstelling en ingezette hulpverlening, te voorbarig is. Daarnaast heeft de moeder aangevoerd dat zij nooit de benodigde hulp voor haar trauma’s heeft kunnen vinden, maar dat zij in de week van 12 februari 2024 eindelijk start met een EMDR behandeling. Daarnaast gaat de moeder op zoek naar een andere woning, omdat er aan de huidige huurwoning teveel nare herinneringen kleven. Tenslotte heeft de moeder aangevoerd dat zij de vader financieel heeft ondersteund en de kinderbijslag (van het eerste kwartaal 2024) aan hem heeft overgemaakt, zodat ook dat geen reden is om de hoofdverblijfplaats van de kinderen nu te wijzigen.
Door de jeugdbeschermer is op de zitting naar voren gebracht dat het uitgangspunt is dat de kinderen zo spoedig mogelijk terug moeten naar de situatie zoals deze was (terug naar de moeder). Om dat te bereiken zal er de komende zes maanden gewerkt moeten worden aan de daarvoor benodigde doelstellingen, namelijk dat de moeder stevig aan zichzelf gaat werken en dat er steeds om de zes weken stappen worden gezet. Uiteindelijk is het plan dat wordt toegewerkt naar een co-ouderschap (50/50 zorgverdeling tussen de beide ouders).
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid BW kunnen, in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van het tweede lid, onderdeel b van genoemd artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De rechtbank constateert allereerst – onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.3 van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 januari 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:215) – dat ook in onderhavige zaak de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor partijen overwegend van emotioneel belang lijkt te zijn. Partijen lijken aan de vaststelling van het hoofdverblijf een gevoel van zekerheid en erkenning te ontlenen. Discussie hierover leidt echter tot verdere spanning tussen partijen, wat niet in het belang van de kinderen kan worden geacht. De rechtbank acht het daarom wenselijk dat over deze kwestie duidelijkheid komt. Het is hierbij voor de beide ouders van belang om zich te realiseren dat het adres waarop een kind in de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven, niet per se hoeft samen te hangen met (en in beginsel geen gevolg is van) de hoofdverblijfplaats, maar eerder met de vastgestelde/geldende zorgregeling.
De rechtbank constateert verder dat, hoewel de kinderen op dit moment bij de vader verblijven, op de zitting is gebleken dat zowel de jeugdbeschermer als de beide ouders uiteindelijk willen toewerken naar co-ouderschap (te weten een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken), mits de belastbaarheid van de moeder dat toelaat. Gelet daarop ligt het niet voor de hand dat de rechtbank nu al iets beslist over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Feit is echter wel dat de kinderen nu voorlopig bij de vader wonen en bij hem een stabiele basis vinden, met de daarbij voor de vader horende kosten. Het is de bedoeling dat de kinderen in stapjes steeds meer contact met de moeder gaan krijgen (afhankelijk van de resultaten van haar individuele behandeling en belastbaarheid van de moeder) en dat de ouders in het ideale geval de zorg uiteindelijk evenredig (50/50) gaan delen. Dat is nu echter nog niet het geval. Daarop vooruitlopend is op dit moment nog niet te zeggen waar het hoofdverblijf van de kinderen komt te liggen, nog daargelaten dat een beslissing van de rechtbank daarover de lopende ondertoezichtstelling zou doorkruisen. Wellicht is het in de toekomst (ingeval sprake is van een co-ouderschap) denkbaar dat de hoofdverblijfplaats van één van de kinderen bij de moeder wordt bepaald en de hoofdverblijfplaats van het andere kind bij de vader, om op die manier de financiële voordelen tussen de ouders te verdelen.
In het licht van het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding om de huidige feitelijke situatie te bevestigen door de
voorlopigeinschrijving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de BRP op het woonadres van de vader te gelasten. Naar de rechtbank begrijpt heeft de vader zijn verzoek zo bedoeld en is het gelet op de financiële tegemoetkomingen in zijn belang dat de kinderen op zijn adres staan ingeschreven.
De rechtbank zal het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem te bepalen voor zes maanden aanhouden, teneinde partijen tegen die tijd in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de stand van zaken.
Zelfstandige verzoeken moeder (sportactiviteiten en weekendonderwijs kinderen)
Op de zitting is met partijen besproken dat de kinderen, gelet op alles dat al speelt, niet overvraagd mogen worden en dat de jeugdbeschermer erop zal toezien dat dat niet gebeurt. De vader heeft daarnaast op de zitting bevestigd dat het contact tussen de kinderen en de moeder voorrang heeft op de buitenschoolse (sport)activiteiten van de kinderen.
Gelet hierop ziet de rechtbank nu onvoldoende aanleiding om te beslissen dat de kinderen (naast de zwemles) maar één sportactiviteit en géén weekendonderwijs mogen uitoefenen. De zelfstandige verzoeken van de moeder zal de rechtbank daarom afwijzen.
De rechtbank vertrouwt erop dat de jeugdbeschermer erop toeziet dat de ouders ook met betrekking tot deze kwestie het belang van de kinderen voorop blijven stellen.
Voorlopige voorziening (C/09/659639, FA RK 21-178)
Omdat de rechtbank in de bodemprocedure al een (voorlopige) beslissing over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft genomen, zal de rechtbank het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [plaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2019 te [plaats] ;
in de Basisregistratie Personen (BRP)
voorlopigmoeten worden ingeschreven op het woonadres van de vader;
*
bepaalt dat de behandeling van het verzoek betreffende de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , wordt aangehouden tot
1 september 2024 pro formateneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten als hierna vermeld;
bepaalt dat de advocaten van partijen zich uiterlijk twee weken voor de genoemde pro forma datum uitlaten over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure (waarbij partijen over een weer nog op elkaars standpunt mogen reageren);
*
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de proceskostenaan.
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.G.J. Konings als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2024.