In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking gekregen waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw was bepaald. De man heeft hiertegen gegriefd en verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te laten vaststellen. Tijdens de zitting heeft de man zijn verzoek gewijzigd en verzocht om geen hoofdverblijfplaats bij een van beide ouders vast te stellen, aangezien de minderjarige bij beide ouders evenveel tijd doorbrengt. De vrouw heeft verzocht de hoofdverblijfplaats bij haar te laten, omdat zij vreest voor een verergering van de machtsstrijd tussen partijen.
Het hof heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige is om haar hoofdverblijfplaats niet bij een van beide ouders vast te stellen, maar dat zij wel op het adres van de vrouw ingeschreven blijft. Dit besluit is genomen om de emotionele lading en de gevoelens van ongelijkwaardigheid tussen de ouders te verminderen. Daarnaast heeft het hof de kinderalimentatie herzien. De man had verzocht om de bijdrage te verlagen, maar het hof heeft de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de minderjarige van € 830,- per maand bevestigd. Na het toepassen van een zorgkorting van 35% heeft het hof de door de man te betalen bijdrage vastgesteld op € 339,- per maand met ingang van 11 april 2019 en € 343,- per maand met ingang van 1 januari 2020. De beschikking van de rechtbank is op deze punten vernietigd en opnieuw vastgesteld.