Overwegingen
1. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.1
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
2. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 29 juli 2022. Verweerder moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.2 Verweerder heeft deze termijn onder toepassing van de WBV 2022/223 met negen maanden verlengd.4 Eiser heeft verweerder op
1. Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
2 Dit staat in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
14 november 2023, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond.
3. Eiser verzoekt de rechtbank aan verweerder een beslistermijn op te leggen van twee dan wel vier weken en aan deze termijn een (verhoogde) dwangsom te verbinden. Daartoe is aangevoerd dat verweerder eiser, die minderjarig is, al heeft gehoord en enkel nog een besluit moet nemen. Verweerder verzoekt de rechtbank een beslistermijn op te leggen van acht weken. Deze termijn zou volgens verweerder moeten ingaan nadat de meerderjarige broer van eiser op 18 maart 2024 is gehoord. Verweerder is namelijk voornemens om in de asielzaak van eiser en in die van zijn meerderjarige broer gezamenlijk te beslissen.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.4 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser een nader gehoor heeft gehad. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 20206.
6. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat het wachten hem zwaar valt, hij zijn familie mist en het in zijn belang is dat zo snel mogelijk door verweerder op zijn aanvraag wordt beslist. De rechtbank benadrukt dat de door haar op te leggen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn. De ABRvS heeft in de genoemde uitspraak van 8 juli 2020 bevestigd dat een nadere termijn van vier weken voor het uitbrengen van een eventueel voornemen, het geven van een zienswijze en het bekendmaken van een besluit te kort is. Hoewel eiser stelt dat zijn zaak beslisklaar is, benadrukt de rechtbank dat het in beginsel aan verweerder is om te bepalen welke vervolgstappen nog nodig zijn voordat hij tot een beslissing kan komen. De rechtbank merkt daarbij op dat het verweerder uiteraard vrij staat om eerder een besluit te nemen op de aanvraag van eiser die inmiddels door verweerder als urgent is aangemerkt en dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat zoveel eerder als mogelijk op de aanvraag zal worden beslist. De rechtbank ziet in de wens van verweerder om de zaken van eiser en zijn broer gezamenlijk af te handelen in dit geval geen aanleiding om een langere beslistermijn op te leggen. Daarbij betrekt de rechtbank onder meer dat het nader gehoor van de broer van eiser op zeer korte termijn zal plaatsvinden.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
7. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te
4 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 20227 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.8
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-. In de stellingen van eiser ter zake ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt
€ 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).