In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een vordering van een eiser tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Belastingdienst. De eiser, wonende in Thailand, vorderde een schadevergoeding van € 8.000,- wegens onrechtmatig handelen van de Belastingdienst. De eiser stelde dat de Belastingdienst jarenlang op de hoogte was van onjuiste inhoudingen op zijn inkomsten op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en hem niet had geïnformeerd over de mogelijkheid tot teruggave van deze inhoudingen.
De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat er een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstond, waar de eiser gebruik van had kunnen maken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser pas in 2022 om teruggave heeft verzocht, terwijl de termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek voor de belastingjaren tot en met 2016 al was verstreken.
Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat, zelfs als de eiser ontvankelijk zou zijn geweest, zijn vordering zou zijn afgewezen. De rechter benadrukte dat de Belastingdienst geen verplichting heeft om belastingplichtigen te informeren over hun rechten en dat er geen onrechtmatig handelen aan de zijde van de Belastingdienst is vastgesteld. De eiser is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 678,-.