ECLI:NL:RBDHA:2024:3520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/3405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet voldoen aan inlichtingenplicht met betrekking tot overwaarde huis en onverdeelde nalatenschap

In deze zaak heeft eiseres, een vrouw uit [plaats], een bijstandsuitkering aangevraagd, welke door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is afgewezen. De afwijzing vond plaats op basis van het niet aanleveren van de gevraagde gegevens, waaronder informatie over de overwaarde van de echtelijke woning en de waarde van onroerende goederen in Turkije. Eiseres heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet alle gevraagde bewijsstukken heeft overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder. De rechtbank oordeelt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen taxatie van de onroerende goederen in Turkije te overleggen, wat noodzakelijk was om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 24 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3405 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

gemachtigde: mr. H. Polat-Kiliç,
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

gemachtigde: mr. J. Packbier.

Inleiding

Bij besluit van 1 oktober 2021 (primair besluit I) heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft tegen primair besluit I bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 3 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2021 (primair besluit II) heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiseres opnieuw afgewezen.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 16 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2023. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft op 25 juni 2021 een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij primair besluit I heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand niet vast kan worden gesteld, omdat eiseres niet alle gevraagde gegevens heeft aangeleverd. Zo is onder meer door eiseres geen overzicht overgelegd van alle roerende en onroerende goederen in het buitenland waar beslag op is gelegd. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 7 oktober 2021 heeft eiseres opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder bij brief van 8 oktober 2021 verzocht bewijsstukken te overleggen. Eiseres heeft bij brief van 22 oktober 2021 hierop gereageerd. Bij brief van 23 november 2021 zijn vervolgens nog nadere stukken bij eiseres opgevraagd.
1.3.
Bij primair besluit II heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering afgewezen. Het recht op bijstand is nog steeds niet vast te stellen.
1.4.
Bij bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht. Aan eiseres is meermaals gevraagd om nadere stukken te overleggen, maar die heeft zij niet overgelegd. In het bijzonder ontbreekt informatie over wat er is gebeurd met de overwaarde van de verkochte echtelijke woning en daarnaast ontbreken de gevraagde officiële documenten over de waarde van haar bezittingen in Turkije. Hierdoor kon verweerder niet beoordelen of eiseres recht had op bijstand.
2. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
2.1.
Eiseres heeft ten aanzien van de overwaarde van de echtelijke woning gesteld dat zij hierover geen informatie kon verstrekken omdat zij geen zeggenschap over deze gelden had. Dit blijkt ook uit het bewijsstuk dat zij heeft overgelegd waarop te zien is dat het geld is overgemaakt op een Turkse rekening op naam van haar man. Daarbij is eiseres van mening dat de informatie überhaupt niet aan haar gevraagd had mogen worden gelet op het tijdsverloop tussen de verkoop van de woning en de bijstandsaanvraag.
2.2.
Eiseres stelt ten aanzien van de opengevallen nalatenschap dat na het overlijden van haar echtgenoot de verdeling van die erfenis niet heeft plaatsgevonden wegens een lopende procedure in Turkije. Eiseres heeft hiervan bewijsstukken overgelegd. De officiële documenten over de waarde van de bezittingen in Turkije heeft eiseres niet overgelegd, omdat ze niet de enige erfgenaam is en de taxateur van iedere erfgenaam toestemming tot taxatie wil. Daarbij bestaat onderlinge verdeeldheid over de verdeelsleutel van de erfenis. Voorts bestaat het risico dat kosten worden gemaakt en dat verweerder kan stellen dat de taxatie niet voldoet aan de maatstaven.
3. Eiseres heeft ten slotte een eigen verklaring overgelegd over de wijze waarop zij van 24 augustus 2021 tot en met 9 september 2021 heeft geleefd. Ter onderbouwing heeft eiseres bewijsstukken overgelegd, waaronder bankafschriften (periode 1 juli 2021 tot en met 9 september 2021), een specificatie van het Turks pensioen en bankafschriften van de Turkse bankrekeningen over de periode van 1 januari 2021 tot en met 9 september 2021.
Met deze gegevens is voldoende duidelijk dat eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank stelt vast dat uit stukken van het dossier blijkt dat verweerder met de brieven van 29 juni 2021, 29 juli 2021 en 9 september 2021 aan eiseres heeft gevraagd om nadere bewijsstukken te overleggen. Vervolgens wijst verweerder de bijstandsaanvraag van eiseres bij primair besluit I af omdat er stukken ontbreken. Op 7 oktober 2021 heeft eiseres opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd en met de brieven van 8 oktober 2021 en 23 november 2021 is aan eiseres door verweerder gevraagd om nadere bewijsstukken te overleggen, waaronder stukken ter zake van de verkoop van de echtelijke woning in 2019 en de verkregen overwaarde alsmede officiële documenten betreffende de roerende en onroerende goederen. De gevraagde stukken heeft eiseres niet overgelegd.
Overwaarde huis
4.1.
De rechtbank constateert dat niet in geschil is dat de echtelijke woning in 2019 is verkocht en dat de overwaarde, € 79.030,91, op 30 augustus 2019 op de bankrekening van de echtgenoot van eiseres is gestort. De echtgenoot van eiseres is op 20 augustus 2020 overleden. De bijstandsaanvragen van eiseres zijn gedaan ruim nà dit overlijden, te weten op 25 juni 2021 en 7 oktober 2021. Voor zover de overwaarde niet door de echtgenoot reeds was opgesoupeerd is de overwaarde in de nalatenschap van de overleden echtgenoot van eiseres gevloeid. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande alsmede op het ontbreken van een nadere toelichting zijdens verweerder ter zitting op dit punt, geen reden op grond waarvan eiseres in 2021 moest aantonen wat met de overwaarde is gebeurd. De rechtbank zal derhalve geen consequenties verbinden aan het ontbreken van deze informatie.
Onverdeelde nalatenschap
4.2.
De rechtbank overweegt dat het aandeel van eiseres in de onverdeelde nalatenschap van haar echtgenoot tot haar vermogen behoort. De rechtbank gaat er tevens vanuit dat, ondanks de juridische procedure in Turkije, niet in geschil is dat het ervoor moet worden gehouden dat eiseres redelijkerwijs over dit vermogen kan beschikken. Dit punt heeft partijen kennelijk niet verdeeld gehouden. De rechtbank verwijst ook naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292.
4.3.
Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of van eiseres gevraagd had kunnen worden een taxatie van het onroerend goed in Turkije over te leggen.
4.4.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen taxatie van het onroerend goed in Turkije had kunnen laten maken. Daarbij doet niet ter zake de speculatie van eiseres dat zij wellicht een taxatie zou hebben laten maken die niet aan de eisen van verweerder zou voldoen.
4.5.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de overgelegde kadastrale stukken blijkt welk aandeel aan eiseres toekomt. In dat licht is niet aannemelijk geworden dat eiseres niet de waarde van haar aandeel in de nalatenschap had kunnen laten vaststellen.
4.6.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat een taxatie informatie zou hebben opgeleverd die verweerder in staat zou hebben gesteld om het recht op bijstand vast te stellen. Niet alleen zou hiermee vastgesteld kunnen worden of het vermogen van eiseres het vrij te laten vermogen overschreed, maar ook overigens zou verweerder, zoals ter zitting toegelicht, met deze informatie hebben kunnen beoordelen of eiseres recht heeft op bijstand, dan wel leenbijstand, dan wel bijstand na toepassing van een fictieve intering.
4.7.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een taxatierapport noodzakelijk is om het recht op bijstand vast te stellen. Nu eiseres de bezittingen in Turkije niet heeft laten taxeren, terwijl verweerder daar wel om had verzocht, heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.