ECLI:NL:RBDHA:2024:3495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
NL23.35422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en internationale bescherming in Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, had op 4 september 2020 asiel aangevraagd in Bulgarije en kreeg daar op 27 november 2020 internationale bescherming. Vervolgens heeft hij in Duitsland een asielaanvraag ingediend, die werd afgewezen, en kreeg hij een inreisverbod. Op 24 oktober 2023 diende eiser een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in Nederland in, maar deze werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000, omdat eiser in Bulgarije internationale bescherming geniet.

De rechtbank heeft op 22 januari 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is op zijn situatie in Bulgarije. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn rechten als statushouder niet kunnen worden geëffectueerd en dat hij niet naar Bulgarije kan terugkeren. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser in Bulgarije internationale bescherming heeft en dat hij zich daar kan wenden tot de autoriteiten voor hulp.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.N.T. Tacken, griffier, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35422

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.L.J. Henket-Reijnen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 8 november 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkheidsverklaring van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De relevante feiten en omstandigheden
3. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2001. Eiser heeft op 4 september 2020 asiel aangevraagd in Bulgarije en op 27 november 2020 aldaar internationale bescherming gekregen. Vervolgens heeft hij op 28 januari 2021 in Duitsland asiel aangevraagd. De Duitse autoriteiten hebben zijn asielaanvraag afgewezen en aan eiser is een inreisverbod opgelegd. Eiser heeft daarna op 24 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland ingediend. Eiser heeft daarbij verklaard dat hij in Bulgarije in de opvang is bedreigd.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 omdat eiser in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Uit Eurodac is gebleken dat Bulgarije hem op 27 november 2020 internationale bescherming heeft verleend. Nu eiser geen concrete aanwijzingen of aanknopingspunten heeft gegeven om aan te nemen dat de registratie in Eurodac onjuist is, concludeert verweerder dat eiser in Bulgarije internationale bescherming heeft. Om die reden is sprake van een zodanige band met Bulgarije dat het voor eiser redelijk is om naar dat land te gaan (artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)). Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat verweerder er immers van uit dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Antifolterverdrag naleven. Eiser heeft met zijn verklaringen over zijn verbijf in Bulgarije niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser zelf om zijn rechten als statushouder te effectueren en om zich zo nodig te wenden tot de Bulgaarse (hogere) autoriteiten. Eiser heeft dat eerder niet voldoende gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank overweegt allereerst dat eisers stelling in beroep dat al hetgeen hij in eerdere fases naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is, zal de rechtbank zich uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
6. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat hij zich in Bulgarije niet tot de autoriteiten heeft gewend inzake zijn problemen aldaar. Hij is wel degelijk naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen van bedreiging, maar deze aangifte is niet opgenomen en eiser is weggestuurd. De situatie in Bulgarije voor statushouders is verder even slecht als in Griekenland. Verweerder werpt eiser ten onrechte tegen dat hij zelf nog niet heeft geprobeerd om nieuwe identiteitsdocumenten te verkrijgen en aldus niet gebleken is dat er voor hem sprake is van een catch-22 situatie. Volgens eiser is als vaststaand feit aan te nemen dat statushouders niet worden geholpen bij hun integratie en dat het risico groot is dat hij als het aankomt op huisvesting in Bulgarije in een catch 22-situatie terecht komt. Vaststaat verder dat eiser zich in Bulgarije niet zal kunnen handhaven, nu in zowel het AIDA rapport over Bulgarije van februari 2022 als in de uitspraak van 1 november 2023 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] wordt bevestigd dat iemand zonder geldige identiteitsdocumenten geen verblijfplaats kan krijgen, en iemand zonder geldige verblijfsplaats geen geldige identiteitsdocumenten kan krijgen. Verweerder heeft dit onvoldoende meegewogen in de besluitvorming. Het had dus op de weg van verweerder gelegen om informatie in te winnen bij de Bulgaarse autoriteiten over de mogelijkheden van eiser om nieuwe geldige documenten te verkrijgen, alvorens te concluderen dat eisers catch 22-situatie slechts een mogelijke situatie is.
6.1.
Het uitgangspunt is dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft in dit verband kunnen verwijzen naar de eerder genoemde Afdelingsuitspraak van 1 november 2023, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de algemene situatie voor statushouders niet zo slecht is dat zij na hun vertrek naar Bulgarije het reële risico lopen op schending van artikel 4 van het EU Handvest [2] en artikel 3 van het EVRM. [3] Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser hier niet in is geslaagd. Zo heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij hulp heeft gevraagd aan de Bulgaarse instanties of autoriteiten voor de problemen die hij heeft ervaren in dat land. Eiser verklaart dat hij aangifte heeft gedaan bij de Bulgaarse politie, maar kan deze stelling niet met documenten onderbouwen. Gelet hierop volgt de rechtbank niet de stelling van eiser dat de Bulgaarse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. Hoewel de Afdeling in bovengenoemde uitspraak van 1 november 2023 onderkent dat de Bulgaarse autoriteiten geen ondersteuning bij integratievoorzieningen aan statushouders en statushouders risico lopen om in een catch 22-situatie terecht te komen, betekent dit volgens de Afdeling nog niet dat statushouders structureel op grote schaal en voor langere periodes het reële risico lopen dat zij daadwerkelijk geen toegang hebben tot fundamentele behoeften zoals wonen, onderdak en eten. In deze uitspraak heeft de Afdeling het meest recente AIDA rapport over Bulgarije betrokken en geconcludeerd dat dit rapport geen wezenlijk andere informatie bevat dan de rapporten die zij heeft betrokken in haar uitspraak van 16 december 2021. [4] Daarbij overweegt de Afdeling dat NGO’s wel helpen bij het integreren en ook statushouders bij de Bulgaarse autoriteiten kunnen klagen als zij in een catch 22-situatie terecht zouden komen. Bovendien blijkt uit eisers verklaringen op voorhand niet dat hij problemen heeft gehad met het verkrijgen van identiteitsdocumenten, waardoor niet is gebleken dat in zijn geval sprake is van een dergelijke situatie. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank eisers enkele stelling dat de situatie in Bulgarije ten opzichte van statushouders even slecht is als de situatie in Griekenland niet volgen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder eisers aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.N.T. Tacken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.