In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, had op 4 september 2020 asiel aangevraagd in Bulgarije en kreeg daar op 27 november 2020 internationale bescherming. Vervolgens heeft hij in Duitsland een asielaanvraag ingediend, die werd afgewezen, en kreeg hij een inreisverbod. Op 24 oktober 2023 diende eiser een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in Nederland in, maar deze werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000, omdat eiser in Bulgarije internationale bescherming geniet.
De rechtbank heeft op 22 januari 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is op zijn situatie in Bulgarije. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn rechten als statushouder niet kunnen worden geëffectueerd en dat hij niet naar Bulgarije kan terugkeren. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser in Bulgarije internationale bescherming heeft en dat hij zich daar kan wenden tot de autoriteiten voor hulp.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.N.T. Tacken, griffier, en is openbaar gemaakt.