ECLI:NL:RBDHA:2024:349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
NL24.182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 15 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 13 september 2023 en is eerder getoetst door de rechtbank. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een voortgangsrapportage overgelegd, waar eiser op heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld en heeft het vooronderzoek op 9 januari 2024 gesloten.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting is, omdat de Marokkaanse autoriteiten na 16 november 2023 geen verdere informatie hebben verstrekt over de afgifte van een laissez-passer. De rechtbank oordeelt echter dat dit enkele feit niet voldoende is om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting is. Daarnaast betoogt eiser dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, maar de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende stappen heeft ondernomen.

De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af en stelt dat de proceskosten van eiser niet door de staatssecretaris vergoed hoeven te worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.182

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 13 september 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel twee keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 10 oktober 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 17 november 2023. [2]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 9 januari 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
4.1.
Uit de uitspraak van 17 november 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 14 november 2023) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting in zijn individuele geval ontbreekt. Ondanks het feit dat de Marokkaanse autoriteiten op 16 november 2023 de nationaliteit van eiser hebben bevestigd en hebben meegedeeld contact op te nemen om een laissez-passer af te geven, is dat tot op heden nog niet gebeurd. Hieraan moet volgens eiser de conclusie worden verbonden dat verstrekking van een laissez-passer niet zal volgen en dat er voor hem geen zicht op uitzetting (meer) bestaat.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Uit het enkele feit dat de Marokkaanse autoriteiten na 16 november 2023 niets meer over de aanvraag om een laissez-passer hebben meegedeeld, kan niet worden afgeleid dat zicht op uitzetting naar Marokko voor eiser ontbreekt. Dit betekent namelijk niet dat de Marokkaanse autoriteiten de aanvraag niet meer in behandeling hebben of geen laissez-passer aan eiser zullen verstrekken. Aan de Marokkaanse autoriteiten mag daarnaast enige tijd worden gegund om de afgifte van een laissez-passer in orde te maken.
Werkt de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
6. Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt, omdat de staatssecretaris sinds 18 december 2023 niet meer bij de Marokkaanse autoriteiten over de stand van zaken van de aanvraag om een laissez-passer heeft geïnformeerd. Daarbij is volgens eiser van belang dat zijn medewerking voor de afgifte van de laissez-passer niet is vereist, omdat de Marokkaanse autoriteiten al hebben laten weten dat tot afgifte van een laissez-passer zou kunnen worden overgegaan.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage volgt dat de staatssecretaris voor het laatst op 18 december 2023 op zaakniveau bij het Marokkaanse consulaat-generaal heeft geïnformeerd naar de stand van zaken van de aanvraag om een laissez-passer. Daarna heeft de staatssecretaris op 2 januari 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit reeds voldoende voor het oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Dat de staatssecretaris sinds december 2023 niet meer heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten en de medewerking van eiser voor de afgifte van een laissez-passer niet is vereist, doet daar niet aan af.
Had de staatssecretaris de maatregel op grond van een belangenafweging moeten opheffen?
7. Het betoog van eiser dat een belangenafweging de staatssecretaris tot opheffing van de maatregel had moeten bewegen, slaagt niet. Eiser voert hiertoe aan dat het voortduren van de maatregel onevenredig en niet langer proportioneel is, maar hij heeft niet toegelicht of onderbouwd waarom hij dat vindt. Daarnaast heeft eiser niet uitgelegd waarom het belang van de staatssecretaris om de maatregel voort te zetten niet langer zou opwegen tegen zijn persoonlijk belang om in vrijheid te worden gesteld.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 10 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16575.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 17 november 2023, zaaknummer NL23.34581 (niet gepubliceerd).
3.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.