ECLI:NL:RBDHA:2023:16575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.30403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van het terugkeerbeleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Timmer, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem is opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 3 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris stukken te laat had ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat eiser voldoende tijd had om te reageren op de ingediende stukken. Daarnaast betoogde eiser dat het terugkeerbesluit niet ten grondslag mocht liggen aan de maatregel van bewaring, maar de rechtbank stelt vast dat het terugkeerbesluit in rechte vaststaat en dus niet meer kan worden aangevochten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, gezien de risico's van onttrekking aan het toezicht.

Eiser stelde ook dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende actie heeft ondernomen, waaronder het voeren van een vertrekgesprek. Uiteindelijk wordt het beroep van eiser ongegrond verklaard en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank benadrukt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 13 september 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken te laat ingediend?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de op de zaak betrekking hebbende stukken te laat heeft ingediend. In het bijzonder het terugkeerbesluit en inreisverbod zijn niet tijdig geüpload in het dossier. Het is voor eiser niet mogelijk om zich te verdedigen zonder te beschikken over alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Daarom kan de bewaringsrechter ook niet voldoen aan zijn verplichting om de maatregel van bewaring (ambtshalve) te toetsen. Eiser meent dat het nalaten van de staatssecretaris om het terugkeerbesluit tijdig te overleggen, gelet op de gevolgen ervan, de maatregel onrechtmatig maakt.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de stukken waarnaar eiser verwijst, vóór het onderzoek ter zitting in het dossier waren geüpload. Eiser heeft voldoende tijd gehad om hierop te reageren, en heeft dit ook gedaan door middel van het indienen van schriftelijke beroepsgronden. Ook heeft eiser tijdens het onderzoek ter zitting van de mogelijkheid gebruik gemaakt om deze beroepsgronden nader toe te lichten. Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris tijd gegund mag worden om een dossier zorgvuldig samen te stellen en onderzoek te doen naar een zaak. [1] De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig is.
Mag het terugkeerbesluit ten grondslag worden gelegd aan de maatregel?
5. Eiser voert – samengevat - aan dat het terugkeerbesluit niet ten grondslag mag worden gelegd aan de maatregel van bewaring. Eiser betoogt dat de gelijkstelling van een besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning met een terugkeerbesluit in strijd is met artikel 6, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn. [2] Volgens eiser is artikel 6, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn onjuist geïmplementeerd in artikel 27, eerste en tweede lid, van de Vw 2000. Eiser is van mening dat het terugkeerbesluit afzonderlijk van de intrekking van de verblijfsvergunning opgelegd moet worden. Hierbij verwijst eiser naar arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie uit 2018, [3] en een aantal recentere arresten. [4]
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn voortvloeit dat een maatregel van bewaring, opgelegd aan een onderdaan van een derde land die illegaal in Nederland verblijft, in beginsel alleen mag worden opgelegd als voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit van 2 september 2019 in rechte vast staat. Dat besluit kan dus niet meer bij de bestuursrechter worden aangevochten. De rechtbank laat de aangevoerde beroepsgronden over het terugkeerbesluit daarom onbesproken. De rechtbank kan echter wel, naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 juni 2021, [5] controleren of de staatssecretaris dat besluit terecht ziet als het terugkeerbesluit waarop de maatregel van bewaring kan worden gebaseerd. Hierover oordeelt de rechtbank in rechtsoverweging 6.1.
Voldoet het terugkeerbesluit aan de vereisten?
6. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is omdat er geen land van terugkeer is genoemd. Eiser betoogt dat ook niet uit de motivering van het besluit kan worden afgeleid wat het land van terugkeer zou moeten zijn. Dat in het besluit informatie is opgenomen die betrekking heeft op de nationaliteit van eiser is daarvoor onvoldoende. Hierbij verwijst eiser naar een aantal arresten. [6]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het land van terugkeer weliswaar in het besluit van 2 september 2019 niet als zodanig is genoemd, maar dit wel ondubbelzinnig uit de motivering kan worden afgeleid. In het besluit staat namelijk dat het geboorteland van eiser Marokko is en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Verder staat in het besluit dat eiser banden heeft met Marokko. Zo heeft eiser verklaart dat hij in Marokko nog familieleden en kennissen heeft en deze bezoekt. De staatssecretaris heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat eiser zijn sociale leven ook in Marokko kan uitoefenen. Ook is opgenomen in het besluit dat hij de Marokkaanse taal machtig is en mede hierdoor in Marokko zou moeten kunnen leven en werken. Bovendien wordt hem de verplichting opgelegd Nederland en de Europese Unie meteen te verlaten. Uit deze combinatie blijkt voldoende duidelijk dat de staatssecretaris eiser heeft verplicht terug te keren naar Marokko. [7] Dit houdt in dat er sprake is van een terugkeerbesluit dat voldoet aan de vereisten om een persoon in bewaring te kunnen stellen. [8] De verwijzing naar de arresten treft geen doel, omdat de daarin aan de orde zijnde situaties wezenlijk verschillen van de situatie van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f: zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h: tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen
hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid,
van de Wet;
3i: heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn/haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e: verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ter zitting de zware gronden 3d en 3f en de lichte grond 4e heeft laten vallen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3c terecht tegengeworpen. Bij besluit van 2 september 2019 is vastgesteld dat eiser niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en is aan hem een terugkeerbesluit opgelegd. Hierbij is een zwaar inreisverbod opgelegd van 10 jaren. Dit besluit staat in rechte vast. Eiser wist dat hij Nederland moest verlaten, hier heeft hij geen gehoor aangegeven. Voor de zware grond 3c is voldoende dat deze feitelijk juist is. [9] Verder heeft eiser de lichte grond 4d niet betwist en is ook terecht aan de bewaring ten grondslag gelegd. Eiser kan namelijk niet aannemelijk maken dat hij over voldoende middelen beschikt en heeft geen vast inkomen. Hierdoor is het niet aannemelijk dat eiser zijn terugkeer kan bekostigen en dat hij ook niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Het is niet aannemelijk dat eiser zal vertrekken naar zijn land van herkomst. De zware grond 3c en de lichte grond 4d kunnen de maatregel dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd, kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgronden slagen niet.
Had de staatssecretaris een lichter middel moeten opleggen?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten opleggen. Eiser betoogt dat bij de beoordeling van het risico op onttrekking ten onrechte onvoldoende is betrokken dat hij zichzelf heeft gemeld, nadat de vreemdelingenpolitie is langs geweest met een verzoek daartoe.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dit heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd in de maatregel. Dat de staatssecretaris moet meewegen dat eiser zichzelf heeft gemeld in het kader van het opleggen van een lichter middel, volgt de rechtbank niet. Dit is namelijk een verplichting die rust op eiser op grond van artikel 4.39 van het Vb 2000. Verder heeft de staatssecretaris de zware grond 3b niet ten grondslag gelegd aan de maatregel van bewaring.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Er is niet gebleken dat er handelingen zijn verricht met betrekking tot het indienen van een nieuwe laissez-passer aanvraag.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat het starten met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting op de zevende dag voldoende voortvarend is. [10] De staatssecretaris heeft op 18 september 2023, de zesde dag van de inbewaringstelling, een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt ook dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [11] Dat de staatssecretaris geen handelingen heeft verricht met betrekking tot het verkrijgen van een laissez-passer, volgt de rechtbank niet. Er is namelijk op 20 september 2023 een laissez-passer aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [12]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 23 oktober 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AN9503.
2.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
3.ECLI:EU:C:2018:465 & ECLI:EU:C:2018:544.
4.ECLI:EU:C:2021:9; ECLI:EU:C:2021:127; ECLI:EU:C:2022:913; ECLI:EU:C:2023:540.
5.ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
6.ECLI:EU:C:2020:367; ECLI:EU:C:2021:127; ECLI:EU:C:2022:913; ECLI:EU:C:2023:540.
7.Vergelijk ABRvS 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2369.
8.ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
9.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
10.ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270.
11.ABRVS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
12.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.