ECLI:NL:RBDHA:2024:3433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
AWB 24/989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot leeftijdsaanpassing

Op 23 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker, die op 1 mei 2023 een asielaanvraag indiende met de geboortedatum 1 januari 2007, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanpassing van zijn geboortedatum door verweerder naar 1 januari 2004. Verweerder verklaarde het bezwaar kennelijk niet ontvankelijk, omdat de aanpassing van de leeftijd niet als een besluit werd beschouwd waartegen bezwaar gemaakt kon worden. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat hij op 19 januari 2024 zou worden overgeplaatst naar reguliere opvang.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig werd geacht. De overplaatsing naar reguliere opvang, hoewel minder wenselijk, zou niet leiden tot onomkeerbare gevolgen voor verzoeker. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en dat de inhoudelijke discussie over de rechtmatigheid van het besluit in de beroepsprocedure diende plaats te vinden. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter alleen in geval van onverwijlde spoed kan ingrijpen en dat de belangenafweging in dit geval niet in het voordeel van verzoeker uitviel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/989

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 1 mei 2023 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft daarbij [geboortedatum 1] 2007 als geboortedatum opgegeven. Op deze aanvraag is nog niet beslist.
In het kader van de asielaanvraag heeft verweerder onderzoek gedaan. Gebleken is dat verzoeker in Griekenland geregistreerd staat met geboortedatum [geboortedatum 2] 2004. Verweerder heeft op 22 augustus 2023 de leeftijd van verzoeker aangepast naar deze datum.
Verzoeker heeft hiertegen op 28 augustus 2023 bezwaar gemaakt. Hij stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2007 en dus minderjarig te zijn. Ook heeft verzoeker op 30 augustus 2023 een verzoek om een voorlopige voorziening (AWB 23/9713) ingediend.
Verweerder heeft in het besluit van 19 december 2023 het bezwaar van verzoeker kennelijk niet ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is het aanpassen van de leeftijd niet aan te merken als een besluit waartegen bezwaar gemaakt kan worden.
Verzoeker heeft hiertegen op 15 januari 2024 beroep ingesteld (NL24.1657). Het verzoek om een voorlopige voorziening (AWB 23/9713) wordt gelijkgesteld met een verzoek om voorlopige voorziening hangende dit beroep. [1]
Verzoeker heeft op 17 januari 2024 zowel aanvullende gronden van het verzoek om voorlopige voorziening (AWB 23/9713) ingediend als een verzoek om een ‘voor-vovo/ordemaatregel’ ingediend. Dit omdat verzoeker op 19 januari 2024 vanwege zijn gewijzigde leeftijd zou worden overgeplaatst naar een reguliere opvang.
De rechtbank heeft het verzoek om een ‘voor-vovo/ordemaatregel’ als een separaat verzoek om voorlopige voorziening aangemerkt en geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/989.
Verweerder heeft hier op 18 januari 2024 op gereageerd.
De voorzieningenrechter doet vandaag uitspraak in de voorlopige voorziening (AWB 24/989). Deze uitspraak ziet niet op het verzoek om voorlopige voorziening met nummer AWB 23/9713 en evenmin op het beroep met nummer NL24.1657. Over de voortgang daarvan worden partijen later bericht.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit waarom.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter treft [2] alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3. De voorzieningenrechter acht hier geen spoedeisend belang aanwezig. Verzoeker zou naar eigen zeggen op 19 januari 2024 door het COA worden verplaatst van een amv-opvang (voor minderjarige asielzoekers) naar een reguliere opvang, waar hij wordt behandeld als volwassene en geen scholing meer krijgt. Deze overplaatsing wordt niet door verweerder maar door het COA geïnitieerd. De samenhang met het bestreden besluit ontbreekt. Daarbij ziet de voorzieningenrechter niet dat de overplaatsing voor verzoeker onomkeerbare en te belastende gevolgen heeft. De voorzieningenrechter begrijpt dat een reguliere opvangplek in vergelijking met een amv-opvangplek wellicht minder fijn is voor verzoeker, maar verzoeker is gegarandeerd van een opvangplek waar wordt voorzien in zijn basisbehoeften. Dan is er geen sprake van onverwijlde spoed in de zin van de wet.
4. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
5. Verweerder heeft het bezwaar van verzoeker kennelijk niet ontvankelijk verklaard, omdat de aanpassing van de leeftijd volgens verweerder niet aan te merken is als een besluit waartegen bezwaar gemaakt kan worden. Verzoeker heeft in beroep met name gewezen op een uitspraak van zittingsplaats Middelburg van 28 juli 2023 [3] en een uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 25 juli 2023 [4] ter onderbouwing van zijn stelling dat het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard. Verweerder heeft hier tegenin gebracht dat de uitspraak van 28 juli 2023 niet ziet op een vergelijkbaar geval, omdat daar al een inwilligend asielbesluit was genomen. Tegen de uitspraak van 25 juli 2023 heeft verweerder hoger beroep ingesteld. Bij deze stand van zaken kan volgens de voorzieningenrechter niet worden gesproken van een evident onrechtmatig besluit. De (meer diepgaande) inhoudelijke discussie over de rechtmatigheid van het bestreden besluit dient plaats te vinden in de beroepsprocedure NL24.1657.
6. De overige stellingen van verzoeker zien op de onderbouwing van verweerder ten aanzien van de leeftijd van verzoeker. Deze stellingen dienen in de openstaande asielprocedure te worden beoordeeld. Reeds om die reden kunnen deze stellingen niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit.
7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 januari 2024.
De griffier is verhinderd De voorzieningenrechter is verhinderd om
om de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb