ECLI:NL:RBDHA:2024:3430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23/2854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer na verkeersgedragingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 december 2022, waarin hem een EMG werd opgelegd vanwege verkeersgedragingen op 28 november 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tegen de verplichte rijrichting in heeft gereden en dat er sprake was van twee afzonderlijke gedragingen. Eiser betoogde dat zijn gedragingen als één handeling moesten worden gezien en dat de maatregel buitenproportioneel was, mede gezien de medische noodsituatie van zijn bijrijder. De rechtbank oordeelde echter dat de EMG terecht was opgelegd, omdat de gedragingen van eiser in strijd waren met de verkeersregels en er geen sprake was van een verschoonbare reden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. de Vos),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Inleiding

1. Met het besluit van 22 december 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
1.1.
Met het besluit van 8 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft een schriftelijke mededeling van de Politie Eenheid Den Haag van 7 december 2022 als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en het daarbij gevoegde mutatierapport ontvangen. Deze mededeling houdt in dat eiser op 28 november 2022 op zo’n manier heeft gereden dat daardoor het vermoeden is ontstaan dat hij niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid om het motorvoertuig te besturen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Op basis van deze gegevens heeft verweerder aanleiding gezien aan eiser een EMG op te leggen, omdat eiser tijdens deze rit duidelijk een gedrag tentoonspreidde dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat geen sprake is van herhaaldelijke gedragingen. Eiser voert aan dat zijn gedragingen als één handeling moet worden gezien en dat daarom ten onrechte wordt gesteld dat er twee beslismomenten waren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser ter zitting verwezen naar de uitspraak van 16 maart 2000 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [2] Op het moment dat het veilig was om naar rechts te gaan, en daarmee de verplichte rijrichting in te rijden, heeft eiser dit gedaan. Bovendien kon eiser niet eerder naar rechts, omdat hij anders te snel moest afremmen, waardoor een onveilige situatie zou ontstaan. Daarnaast was de gedraging verschoonbaar gelet op de medische noodsituatie van zijn bijrijder. Eiser acht de maatregel dan ook niet terecht en buitenproportioneel. Ten slotte vindt hij dat is gehandeld in strijd met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel nu hij ten onrechte een kostbare en tijdrovende EMG cursus zal moeten verrichten, terwijl had kunnen worden volstaan met een lichtere maatregel, zoals een waarschuwing.
Wat zijn de regels?
4. Artikel 14, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) luidt, voor zover van belang, als volgt: Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In deze zaak gaat het om de vraag of eiser tijdens de rit op 28 november 2022 herhaaldelijk, dat wil zeggen meer dan één keer, een gedraging heeft verricht als genoemd in bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag, van de Regeling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat tijdens de rit herhaaldelijk sprake is geweest van zo’n gedraging, en overweegt daartoe het volgende.
5.1.
Uit het mutatierapport van 7 december 2022 blijkt het volgende. Eiser nam de rotonde met de Rotterdamseweg tegen de rijrichting in. Hij reed tot na de kruising met de Albert Schweitzerlaan aan de verkeerde kant van de weg en dus tegen de rijrichting in. Eiser kon ook niet naar de juiste kant (rechts) omdat er een verhoogde middenberm tussen de twee rijrichtingen is aangebracht. Naar schatting van de politie is dit stuk tussen de 50 en 80 meter lang. Hij had de mogelijkheid bij de kruising met de Albert Schweitzerlaan weer naar rechts te kunnen gaan, maar bleef tegen de rijrichting in rijden.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van twee gedragingen, namelijk tegen de verplichte rijrichting in rijden op de rotonde en vervolgens tegen de verplichte rijrichting (blijven) in rijden terwijl er bij de kruising met de Albert Schweitzerlaan de mogelijkheid was om naar de juiste rijbaan te gaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de eerste gedraging niet noodzakelijkerwijs hoefde te leiden tot de tweede gelet op de mogelijkheid om bij de kruising met de Albert Schweitzerlaan naar de juiste rijbaan te gaan. Bovendien had eiser ook de rotonde via de juiste rijrichting kunnen verlaten. Eiser had dus de mogelijkheid om de gedraging niet voort te zetten. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van twee afzonderlijke gedragingen die na elkaar hebben plaatsgevonden. Aan de uitspraak van de Afdeling die eiser heeft aangehaald kan naar het oordeel van de rechtbank niet de waarde worden toegekend die eiser daar gehecht aan wenst te zien, omdat het in die situatie ging om een autoweg met gescheiden rijbanen. Hoewel in onderhavige situatie sprake was van een verhoogde middenberm was er bij de kruising met de Albert Schweitzerlaan de mogelijkheid om naar de juiste rijbaan te gaan.
5.3.
Het betoog van eiser dat sprake is van een verschoonbare reden gelet op de medische noodsituatie van zijn bijrijder volgt de rechtbank niet. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de EMG niet buitenproportioneel of in strijd met het subsidiariteitsbeginsel is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het dwingendrechtelijke karakter van artikel 14 van de Regeling geen ruimte biedt voor een belangenafweging. Van een zeer uitzonderlijk geval om af te wijken van de Regeling, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eiser terecht een EMG heeft opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag, onder 4a, van de Regeling.