In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 6 april 2022 ingediend, en volgens de geldende regels moest verweerder uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Echter, door een wijziging in de regelgeving op 27 september 2022, werd de beslistermijn met negen maanden verlengd, waardoor de termijn op 5 juli 2023 verliep. Eiser heeft verweerder op 30 oktober 2023 in gebreke gesteld, maar heeft pas na de ingebrekestelling beroep ingesteld, wat te laat was volgens de rechtbank.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 209,25. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het feit dat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld, maar dat de zaak van zeer licht gewicht was, wat heeft geleid tot een lagere wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 3 januari 2024. Eiser heeft recht op een duidelijke beslistermijn en de rechtbank heeft ervoor gekozen om een langere termijn op te leggen dan gebruikelijk, om recht te doen aan de belangen van beide partijen.