ECLI:NL:RBDHA:2024:34

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
23_2614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens woningonttrekking zonder vergunning met matiging op basis van financiële draagkracht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan hem is opgelegd voor het onttrekken van woonruimte zonder de benodigde vergunning. De boete van € 10.000,- werd opgelegd na een controle door de Haagse Pandbrigade op 25 januari 2022, waaruit bleek dat een slaapkamer van de woning van eiser werd gebruikt voor het kweken van hennep. Eiser betwistte de woningonttrekking, stellende dat het kweken niet bedrijfsmatig was en dat hij slechts een gedeelte van de kamer gebruikte. Hij voerde aan dat de boete onevenredig was gezien zijn geringe financiële draagkracht en de gevolgen van de hennepkweek, waaronder dakloosheid.

De rechtbank oordeelde dat eiser in strijd had gehandeld met de Huisvestingswet 2014 en dat het college bevoegd was om een boete op te leggen. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat er sprake was van bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte, maar erkende ook de bijzondere omstandigheden van eiser. Gezien zijn financiële situatie, die geen voordeel uit de hennepkwekerij aantoonde, besloot de rechtbank de boete te matigen tot € 5.000,-. De rechtbank vernietigde het eerdere besluit van het college en bepaalde dat eiser recht had op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige benadering bij het opleggen van bestuurlijke boetes, vooral wanneer de financiële draagkracht van de betrokkene in het geding is. De rechtbank concludeert dat de boete, hoewel rechtmatig opgelegd, in dit geval te hoog was en past deze aan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. de Boorder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete die verweerder aan eiser heeft opgelegd voor het onttrekken van woonruimte zonder de daarvoor benodigde vergunning.
1.1.
Met het besluit van 23 februari 2022 heeft verweerder de boete opgelegd. Met het bestreden besluit van 22 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 25 januari 2022 is de voormalige woning van eiser met het adres [adres] in [plaats] gecontroleerd door de Haagse Pandbrigade. Tijdens deze controle is geconstateerd dat een slaapkamer in gebruik was voor het kweken van hennep. Verweerder heeft dit gebruik aangemerkt als woningonttrekking en vastgesteld dat eiser niet beschikte over de daarvoor benodigde vergunning. [1] Om die reden heeft verweerder een bestuurlijke boete aan eiser opgelegd van € 10.000,-. Bij het vaststellen van de hoogte van de boete is verweerder uitgegaan van een bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat geen sprake is van woningonttrekking, omdat slechts een gedeelte van één van de drie kamers van de woning werd gebruikt voor het kweken van hennep. De hennepkweek was niet bedrijfsmatig, maar voor eigen gebruik. De woning werd hierdoor niet minder geschikt voor bewoning en was volgens de bestemming in gebruik. Het college was daarom niet bevoegd de boete op te leggen. Eiser wordt onevenredig getroffen door de boete, omdat hij een gering inkomen heeft en zelf al ernstig is benadeeld door de constatering van de hennepkweek. Hij moest de woning namelijk verlaten en is vanaf die tijd dakloos.
Wat zijn de regels?
4. De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Was verweerder bevoegd de boete op te leggen?
5. Het betoog van eiser dat geen sprake is van woningonttrekking, slaagt niet. Uit het naar aanleiding van de controle opgemaakte inspectierapport blijkt dat in een slaapkamer 30 hennepplanten, assimilatieverlichting, een afzuiginstallatie en een koolstoffilter zijn aangetroffen. Daardoor was een groot deel van de slaapkamer in gebruik als hennepkwekerij. De slaapkamer was, zoals eiser op zitting heeft erkend, ook niet meer te gebruiken om in te slapen. Een substantieel deel van de woning werd daarmee voor een andere bestemming dan wonen gebruikt. Het feit dat eiser alleen woonde en daarom de (tweede) slaapkamer niet hoefde te gebruiken is niet van belang voor de vaststelling dat sprake is van woningontrekking. Daarvoor is namelijk niet het feitelijke gebruik bepalend, maar het gegeven dat de woning door minder bewoners kan worden bewoond dan in de situatie dat de slaapkamer niet als hennepkwekerij zou zijn gebruikt. [2] Het gebruik van de slaapkamer als hennepkwekerij levert een (gedeeltelijke) onttrekking van woonruimte op.
5.1.
Omdat eiser niet beschikte over de voor onttrekking benodigde vergunning, staat vast dat hij in strijd heeft gehandeld met artikel 21, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 en met artikel 5:2, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening. Gelet op artikel 7:2, eerste lid, van de Huisvestingsverordening was verweerder in beginsel bevoegd een boete op te leggen voor deze overtreding.
5.2.
Niet is gebleken dat de overtreding niet aan eiser kan worden verweten, zodat artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet aan gebruikmaking van de boetebevoegdheid in de weg staat.
De hoogte van de opgelegde boete
6. Gelet op het aantal planten en de professionele inrichting van de hennepkwekerij kan de rechtbank verweerder volgen in het standpunt dat hennep is gekweekt met een commercieel oogmerk en dat daarom sprake is van bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte. Het voor bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte geldende boetebedrag is in bijlage II van de Huisvestingsverordening bepaald op € 10.000,-. De door verweerder opgelegde boete is hiermee in overeenstemming.
6.1.
Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld en sprake is van een gefixeerd boetestelsel, moet verweerder op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb niettemin een lagere bestuurlijke boete opleggen wanneer de betrokkene aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Volgens vaste rechtspraak kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om een boete te matigen. [3]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de geringe financiële draagkracht van eiser aanleiding geeft om de opgelegde boete te matigen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat eiser financieel voordeel heeft genoten uit de hennepkwekerij. Daarom moet nader worden gekeken naar de financiële situatie van eiser. [4] Dat verweerder een betalingsregeling heeft aangeboden met de mogelijkheid van kwijtschelding na drie jaar brengt geen verandering in de hoogte van opgelegde boete. Het enkele feit dat een betalingsregeling is aangeboden, brengt daarom niet met zich dat de boete daarom al evenredig kan worden geacht. [5] Eiser ontvangt een voor het ontbreken van woonkosten gecorrigeerde bijstandsuitkering van ongeveer € 700,- netto per maand. Door een boetebedrag van € 10.000,- wordt hij onevenredig getroffen. De rechtbank acht matiging van de boete met 50% tot € 5.000,- passend en geboden. Voor verdergaande matiging ziet de rechtbank geen aanleiding. Overigens blijft de door verweerder aangeboden betalingsregeling ook na matiging van de boete nodig als verdere tegemoetkoming aan de geringe financiële draagkracht van eiser.

Conclusie en gevolgen

7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin een boete van € 10.000,- is opgelegd en is afgezien van matiging daarvan. Met toepassing van artikel 8:72a van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien met herroeping van het primaire besluit in zoverre. De boete wordt bepaald op € 5.000,-.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. Namens eiser is een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 22 maart 2023, voor zover daarin een boete van € 10.000,- is opgelegd en is afgezien van matiging daarvan;
- verklaart het bezwaar gegrond en herroept het besluit van 23 februari 2022 in zoverre;
- bepaalt dat een boete van € 5.000,- wordt opgelegd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
4 januari 2024.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Huisvestingswet 2014
Artikel 21
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
(…)
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 5:1 Woonruimten met een vergunningplicht voor onttrekking, omzetting of woningvorming
Artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing op alle zelfstandige woonruimten behorend tot een gebouw gelegen in alle wijken van Den Haag.
Artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 is niet van toepassing op woonruimten van woningcorporaties gelegen in een actiegebied.
Artikel 5:2 Vergunningplicht onttrekking, omzetting of woningvorming
De in artikel 5:1 genoemde woonruimten mogen niet zonder vergunning:
a. anders dan voor bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot (permanente) bewoning worden onttrokken;
(…)
Artikel 7:2 Bestuurlijke boete
1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21, 22, 23a, 23b of 23c van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
(…)

Voetnoten

1.Op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 in samenhang met artikel 5:2, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening).
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:25 (onder 3.3).
3.Uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1654 (onder 5).
4.Uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4305 (onder 5.2).
5.Uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0786 (onder 3.2).