ECLI:NL:RBDHA:2024:3386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.39111 en NL23.39112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en voorlopige voorziening van Guinese eiser

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, van Guinese nationaliteit, heeft op 23 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door verweerder op 7 december 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 4 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. Eiser stelt dat hij in Guinee voor zijn leven vreest, omdat zijn vader hem heeft bedreigd met de dood als hij niet in het leger gaat. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen met de stelling dat eiser bescherming kan inroepen van de Guinese autoriteiten, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of deze bescherming daadwerkelijk mogelijk is. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en vernietigt de afwijzing van de asielaanvraag, evenals het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Verweerder moet binnen acht weken een nieuw besluit nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.625,- toegewezen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39111 en NL23.39112
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. D.G. Metselaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Hij heeft op 23 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 7 december 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
4 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Diallo als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2005. Hij heeft asiel aangevraagd omdat hij in Guinee voor zijn leven vreest. Eiser heeft verklaard dat zijn vader wil dat hij in het leger gaat. Toen eiser dit weigerde, heeft zijn vader gedreigd hem te vermoorden.
2.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder vindt geloofwaardig dat eiser niet in het leger wil en dat zijn vader hem daarom met de dood heeft bedreigd. Toch vindt verweerder dit onvoldoende om aan eiser een asielvergunning te verlenen. Eiser kan de Guinese autoriteiten namelijk om bescherming vragen. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk is voor hem. Verweerder heeft de aanvraag verder als kennelijk ongegrond afgewezen [2] . Tot slot heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland direct moet verlaten en heeft hij aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat het onvoldoende gemotiveerd is. Eiser heeft landeninformatie overgelegd waaruit blijkt dat het in het algemeen niet mogelijk is om bescherming van de Guinese autoriteiten te krijgen, hij loopt dus wel degelijk risico. Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat verweerder dit soort externe geloofwaardigheidsindicatoren moet betrekken, maar verweerder heeft de landeninformatie niet of onvoldoende betrokken. Ten onrechte werpt verweerder tegen dat de landeninformatie die eiser naar voren heeft gebracht deels verouderd is. Het ambtsbericht waarnaar in zijn overgelegde stukken wordt verwezen, is weliswaar niet heel recent (2014), maar het is de verantwoordelijkheid van verweerder om een nieuw ambtsbericht op te stellen als de informatie uit het meest recente ambtsbericht niet meer actueel is. Bovendien blijkt uit andere bronnen dat de situatie sindsdien in ieder geval niet is verbeterd en sinds de staatsgreep in 2021 juist is verslechterd. Tot slot betoogt eiser dat zijn aanvraag niet als kennelijk ongegrond mocht worden afgewezen. Daarom is ook ten onrechte geen vertrektermijn gegeven en ten onrechte een inreisverbod opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser voor zijn geloofwaardig geachte problemen bescherming kan inroepen van de Guinese autoriteiten. Er is volgens verweerder daarom geen aanleiding voor de conclusie dat er sprake is van een reëel risico op ernstige schade. In dit standpunt ligt besloten – gelet op de systematiek van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling – dat verweerder kennelijk eisers vermoeden dat hij bij terugkeer naar Guinee waarschijnlijk zal worden vermoord door zijn vader, aannemelijk vindt.
4.2.
Nu verweerder stelt dat eiser voor de door hem gevreesde gebeurtenissen bij terugkeer naar Guinee bescherming kan inroepen bij de Guinese autoriteiten, is het aan verweerder om dit in eerste instantie te onderbouwen. Uit het beleid van verweerder volgt ook dat het aan hem is om eerst te onderzoeken of deze bescherming in zijn algemeenheid mogelijk is [4] . Verweerder maakt daarbij gebruik van algemene informatie uit objectieve bron over het land van herkomst. In de zaak van eiser heeft verweerder zijn standpunt onderbouwd door naar algemene informatie te verwijzen. Verweerder heeft in de besluitvorming gewezen op een rapport van het US Department of State [5] om te onderbouwen dat het in het algemeen mogelijk is om aangifte te doen in Guinee. De conclusie van verweerder lijkt uitsluitend gebaseerd te zijn op de volgende zin uit dat rapport:
“The law provides for a judicial procedure in civil matters, including lawsuits seeking damages for human rights abuses” [6] . De rechtbank vindt dit een onvoldoende onderbouwing om te concluderen dat het in het algemeen mogelijk is om aangifte te doen of bescherming te krijgen in Guinee, nu deze passage ziet op de mogelijkheid om een juridische procedure in burgerlijke zaken te starten. Hieruit valt niet af te leiden in hoeverre in Guinee sprake is van een voldoende doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die ernstige schade vormen en in hoeverre eiser daartoe toegang heeft. [7] Dit klemt temeer nu uit de algemene bronnen waarop eiser heeft gewezen volgt dat in ieder geval tot en met 2018 de politiediensten worden omschreven als ondoeltreffend, slecht betaald en onvoldoende uitgerust, en dat weinig slachtoffers aangifte deden van misdrijven omdat de politie in het algemeen als corrupt, ondoeltreffend en gevaarlijk werd beschouwd. Het rapport waar verweerder op wijst vermeldt verder dat het rechtssysteem onderhevig is aan politieke invloed en corruptie en dat verouderde en beperkende wetten, een tekort aan gekwalificeerde advocaten en magistraten, nepotisme en etnische vooroordelen de doeltreffendheid van de rechterlijke macht beperkten. In het bestreden besluit heeft verweerder zich naar aanleiding van deze informatie op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bij voorbaat zinloos of zelfs gevaarlijk is om aangifte te doen. Zoals echter uit het beleid van verweerder volgt, komt deze vraag pas aan de orde als verweerder zelf voldoende heeft onderzocht of bescherming in zijn algemeenheid mogelijk is. Daarvan blijkt echter niet in het bestreden besluit.
4.3.
Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit niet op een zorgvuldige voorbereiding en evenmin op een deugdelijke motivering.

Conclusie en gevolgen

5. De conclusie is dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat eiser voor zijn geloofwaardig geachte problemen bescherming kan inroepen van de Guinese autoriteiten. Hij heeft de aanvraag dus niet op deze manier mogen afwijzen. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Dat betekent dat de afwijzing wordt vernietigd, net als het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Het is aan verweerder om een nieuw besluit te nemen en daarbij rekening te houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van acht weken.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
7.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vreemdelingenwet 2000
2.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw 2000.
3.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1499.
4.Zie paragraaf C2/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5.US Department of State, 2022 Country Reports on Human Rights Practices: Guinea.
6.US Department of State, 2022 Country Reports on Human Rights Practices: Guinea, p. 10.
7.Als bedoeld in het toepasselijke artikel 3.37c, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.