ECLI:NL:RBDHA:2024:3372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring wegens redelijk vermoeden van illegaal verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser van Afghaanse nationaliteit. De eiser, die geen identiteitsbewijs kon overleggen, werd aangetroffen in een trekker-oplegger en is aangehouden op basis van een overtreding van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, omdat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voldoende voortvarend had gehandeld in de overdracht van de eiser aan Frankrijk. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat hij voldoende had meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.6004
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.R. Faquiri. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
2. Eiser heeft aangevoerd dat ten aanzien van hem geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond.
3. Uit de stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser na een melding door verbalisanten is aangetroffen in een trekker-oplegger. Desgevraagd kon eiser geen identiteitsbewijs overleggen en is hij aangehouden vanwege overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Vervolgens verklaarde hij dat hij in Frankrijk asiel had aangevraagd, maar de uitslag van de Franse overheid niet af wilde wachten. Hij was op weg naar Engeland en tijdens deze reis is hij in Nederland gestrand. Na afhandeling van het strafrechtelijk traject is hij overgedragen aan de AVIM, waar hij is opgehouden en vervolgens in bewaring is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de
staatssecretaris hierdoor aannemen dat ten aanzien van eiser een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn, omdat hij wel voldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit. Hij heeft de Franse asielaanvraag overgelegd, wat zijn verklaringen bevestigt. Ter zitting voert eiser nog aan dat hij foto’s van zijn paspoort en taskara op zijn telefoon heeft staan.
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat eiser in beroep alleen grond 3d heeft bestreden en de staatssecretaris daarmee over voldoende overgebleven gronden beschikte die de maatregel kunnen dragen. Van enige onrechtmatigheid van deze overgebleven gronden is niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat er voor eiser een asielprocedure loopt in Frankrijk, voor de staatssecretaris aanleiding had moeten zijn om de maatregel van bewaring achterwege te laten en hem op eigen gelegenheid naar Frankrijk te laten terugkeren. Met de € 285 die hij in bezit had, had eiser dit zelf kunnen bekostigen. De vreemdelingendienst had hem een document kunnen meegeven waarin wordt bevestigd dat hij in Frankrijk asiel heeft gevraagd.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding. Daardoor mocht de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank aannemen dat eiser niet in staat was om legaal via België naar Frankrijk te reizen en hoefde oplegging van de maatregel om die reden niet achterwege te blijven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft verder aangevoerd dat de staatssecretaris zijn overdracht naar Frankrijk onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Pas op 20 februari 2024 is aan de Franse autoriteiten om informatie gevraagd.
10. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de staatssecretaris na de inbewaringstelling van eiser op 19 februari 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft gehouden en vervolgens op 20 februari 2024 een claimverzoek aan Frankrijk heeft gestuurd. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1307) en is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van een situatie dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt bij de overdracht van eiser aan Frankrijk. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.