ECLI:NL:RBDHA:2024:3362
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming Oekraïense verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense verzoeker. De verzoeker had eerder tijdelijke bescherming gekregen, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beëindigd per 4 september 2023. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 1 september 2023 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 23 augustus 2023 geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Op 15 februari 2024 trok de staatssecretaris het eerdere besluit in, maar kondigde aan dat de tijdelijke bescherming van de verzoeker na 4 maart 2024 zou eindigen. De verzoeker handhaafde zijn beroep en vroeg opnieuw om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn rechten als tijdelijk beschermde kon behouden tijdens de verdere behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er onverwijlde spoed aanwezig was om de eerder getroffen voorlopige voorziening aan te vullen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de verzoeker om de rechten van tijdelijk beschermde te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze rechten per direct te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft het nieuwe verzoek om voorlopige voorziening gegrond verklaard en de verzoeker in het gelijk gesteld. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak is gedaan in het kader van de Richtlijn 2001/55/EG betreffende tijdelijke bescherming van ontheemden.