In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Afghaanse nationaliteit, heeft in het verleden een verblijfsvergunning asiel gehad, maar deze is ingetrokken vanwege zijn betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen door zijn werkzaamheden voor de KhAD/WAD. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de herhaalde asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat eiser nog steeds een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt en dat artikel 1F van toepassing is. De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten zijn die een herbeoordeling van de toepasselijkheid van artikel 1F rechtvaardigen. Eiser heeft enkel tijdsverloop aangevoerd, wat op zichzelf niet voldoende is om de toepassing van artikel 1F te weerleggen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat eiser nog steeds een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt, ondanks het tijdsverloop sinds de gestelde misdrijven. De rechtbank wijst erop dat de ernst van de misdrijven en de mogelijke gevolgen voor slachtoffers in Nederland zwaar wegen in de belangenafweging.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser met betrekking tot een schending van artikel 3 en artikel 8 van het EVRM beoordeeld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade of dat zijn gezinsleven in Nederland zodanig zwaarwegend is dat dit de afwijzing van zijn asielaanvraag zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing door de staatssecretaris.